Recent ontsloeg rechtbank Den Haag twee bestuurders van een
stichting
Een stichting is een door een rechtshandeling in het leven geroepen rechtspersoon zonder leden of aandeelhouders.
» Meer over stichting
stichting op verzoek van het Openbaar Ministerie omdat de ene bestuurder (A) zichzelf ten koste van de stichting zou hebben verrijkt en de andere bestuurder (B) hier niets aan deed.
De stichting had als doel het in stand houden van monumentale panden. Zij had onder meer een kasteel (in Wassenaar) in
eigendom
Het het meest omvattende recht dat men op een zaak kan hebben. Eigendom is het recht om over een zaak (stuk grond, voorwerp, hoeveelheid geld enz.) naar eigen goeddunken te beschikken.
» Meer over eigendom
eigendom. Toen het financieel slecht ging met de stichting, vond A een oplossing in het verkopen van het kasteel. Hij verkocht het kasteel aan zichzelf voor € 825.000. Een korte tijd later verkocht hij het kasteel aan een ander voor maar liefst € 3.500.000.
Volgens het Openbaar Ministerie was dit in strijd met het uitkeringsverbod dat geldt voor stichtingen (artikel 2:285 lid 3 BW). Volgens A mocht hij het kasteel aan zichzelf verkopen, omdat hij een vordering van € 7.757.271,53 op de stichting had.
De rechtbank ontslaat A omdat hij zijn bestuurstaak heeft verwaarloosd (artikel 2:298 BW en artikel 2:9 BW). De rechtbank oordeelt dat de lening geen rechtvaardiging is voor de transactie waarmee A een veel hogere verkoopprijs ontvangt dan de stichting ontving. Als bestuurder had A erop moeten toezien dat de aanvankelijk geringe lening van NLG 450.000 van hemzelf aan de stichting niet zo hoog zou oplopen. Bovendien was het bestuur van de stichting niet bevoegd om registergoederen te verkopen en over te dragen aan anderen (artikel 2:291 BW). A heeft niet het belang van de stichting in acht genomen, terwijl hij dat wel moet doen op grond van artikel 2:291 lid 3 BW. A nam zijn eigen belang te veel mee in de uitvoering van zijn bestuurstaak.
B is vlak na de transactie bestuurder van de stichting geworden, maar ondernam geen actie tegen de transactie. B blijkt een kennis van A en is slechts als ‘opvulling’ van het bestuur gebruikt voor het geval A iets zou overkomen. De rechtbank ontslaat ook B op grond van artikel 2:298 BW omdat B zijn taak als bestuurder van de stichting eveneens heeft verwaarloosd.