Een arbeidsongeschikte werknemer heeft in principe recht op doorbetaling van loon tijdens de eerste twee ziektejaren. In een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 mei 2016 kwam echter de vraag aan de orde of een werknemer bij een supermarkt die als gevolg van zijn alcoholverslaving was uitgevallen, eveneens recht had op loondoorbetaling. Advocaat arbeidsrecht Sander Schouten bespreekt het vonnis.
Het ging het om een werknemer die op 7 december 2015 in dienst was getreden bij een supermarkt. Er gold een proeftijd die op 7 februari 2016 afliep. Op 10 februari (slechts drie dagen na het eindigen van de proeftijd) had de werknemer zich ziek gemeld. Diezelfde dag was hij opgenomen in een kliniek voor verslavingszorg. De werknemer heeft in een brief aan de werkgever laten weten dat de opname op de behandelafdeling tot ongeveer augustus 2016 zou duren. De werkgever heeft vervolgens per brief aan de werknemer laten weten dat de loonbetaling aan hem zou worden stopgezet. De werknemer liet zijn advocaat een
dagvaarding
De inleiding van een procedure, die tevens de oproep bevat om op een bepaalde datum bij de rechtbank te verschijnen.
» Meer over dagvaarding
dagvaarding opstellen waarin hij onder meer doorbetaling van het loon vorderde.
De werkgever voerde als verweer onder meer aan dat de werknemer voorafgaande aan ondertekening van zijn
contract
Een akte (schriftelijke vastlegging) van een overeenkomst.
» Meer over contract
contract had moeten melden dat sprake was van beperkingen die zijn functioneren in de weg zouden staan. Voor zover dat toen nog niet duidelijk was had het in ieder geval op de weg van de werknemer gelegen om gedurende zijn proeftijd melding te maken van de beperkingen, aangezien hij toen al wist dat hij zou worden opgenomen in een kliniek. De werkgever voerde bovendien aan dat een alcoholverslaving kan worden gezien als een aan opzet gelijk te stellen ernstige mate van schuld, als gevolg waarvan geen recht zou bestaan op loondoorbetaling.
De rechter was van mening dat de stelling van de werkgever dat ‘de periode waarin de werknemer goed functioneerde slechts kort was’ onvoldoende is om te concluderen dat de werknemer had moeten weten dat zijn verslaving hem ongeschikt voor zijn functie zou maken. Hierbij achtte de rechter bovendien van belang dat, voor zover werknemer al een meldplicht had tijdens zijn proeftijd, de werknemer had aangegeven dat hij tot het laatste moment zou hebben getwijfeld of hij zich al dan niet zou laten opnemen.
Hierbij nam de rechter mee dat het een feit van algemene bekendheid is dat ziekte-inzicht bij verslavingsproblematiek vaak afwezig is. Dit maakt ook dat de omstandigheid dat werknemer al eerder, namelijk in 2013, in verband met alcoholverslaving opgenomen is geweest, niet met zich meebrengt dat werknemer zou hebben moeten weten dat zijn verslaving hem ongeschikt maakte voor de functie. Dat werknemer zich slechts drie dagen na zijn proeftijd ziek heeft gemeld maakt dit oordeel, gelet op het voorgaande, niet anders.
Het verweer van de werkgever dat ziet op het verzwijgen van een voor de functie relevant gebrek wordt dan ook door de rechter verworpen. De rechter verwerpt ook het verweer dat de werknemer zijn ziekte opzettelijk zou hebben veroorzaakt. De rechter is namelijk van mening dat hier geen sprake was van opzet gericht op het ziek worden. Deze uitzondering kan namelijk niet worden ingeroepen tegen een werknemer die ziek wordt door overmatig alcoholgebruik, ook niet indien hij kon weten dat dit gebruik hem mogelijk ziek zou kunnen maken. De werkgever wordt dan ook veroordeeld om het achterstallige salaris inclusief wettelijke rente aan de werknemer te betalen.