Sinds de uitspraak van de Hoge Raad in 2018 (de zogenaamde Kolom-beschikking) is de heersende leer dat een werknemer die – als gevolg van langdurige arbeidsongeschiktheid of bedrijfseconomische redenen – de
arbeidsovereenkomst
De overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
» Meer over arbeidsovereenkomst
arbeidsovereenkomst in aangepaste vorm (lees: voor minder uren) voortzet, recht heeft op een
transitievergoeding
De ontslagvergoeding waar werknemers met een dienstverband van minimaal 2 jaar recht op hebben bij onvrijwillig ontslag.
» Meer over transitievergoeding
transitievergoeding over dat deel waarvoor hij/zij wordt ‘ontslagen’. De Hoge Raad wees er toentertijd op dat er sprake moet zijn van een substantiële en structurele vermindering van arbeidstijd van de desbetreffende werknemer. Naar het oordeel van de Hoge Raad is dat een urenvermindering van minimaal 20% en een vermindering die naar redelijke verwachting blijvend zal zijn.
Lange tijd was het onduidelijk of een werknemer, die bijvoorbeeld in het kader van herplaatsing geen uren maar salaris inlevert, eveneens aanspraak maakt op een gedeeltelijke transitievergoeding. Zeer recent heeft de Hoge Raad deze vraag met “nee” beantwoord. Arbeidsrecht-advocaat Sander Schouten legt uit.
Op 4 januari 2002 trad de werkneemster in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Zij bekleedde toen de functie van lerares bij
stichting
Een stichting is een door een rechtshandeling in het leven geroepen rechtspersoon zonder leden of aandeelhouders.
» Meer over stichting
Stichting Islamitisch Primair Onderwijs Rijnmond (SIPOR). Zij had toentertijd een fulltime dienstverband. Begin januari 2013 meldde de werkneemster zich ziek. In juni 2015 oordeelde het UWV enerzijds dat de werkneemster voor 48,49% arbeidsongeschiktheid is en anderzijds dat de werkneemster blijvend ongeschikt is voor haar eigen werk. Wel kwam het UWV tot de conclusie dat bij SIPOR een herplaatsingsmogelijkheid is benut.
Per 1 augustus 2015 werd de werkneemster in haar functie van lerares ontslagen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Met ingang van diezelfde datum ontving de werkneemster een
akte
Een ondertekend geschrift, bestemd om tot bewijs te dienen.
» Meer over akte
akte van benoeming tot onderwijsassistente met een werktijdfactor van 0,8 en een (fors) lager salaris dan dat zij verdiende als lerares.
De werkneemster verzoekt SIPOR tot betaling van een (al dan niet gedeeltelijke) transitievergoeding.
Het hof heeft bij tussenbeschikking geoordeeld dat de werkneemster recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding vanwege de vermindering van haar arbeidsduur met 20%. Verder heeft het hof – onder verwijzing naar de Kolom-
beschikking
Uitspraak in een verzoekschriftprocedure
» Meer over beschikking
beschikking –
prejudiciële vraag
Een vraag over de uitleg van een rechtsregel aan de Hoge Raad of het Europese Hof van Justitie.
» Meer over prejudiciële vraag
prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld, met als eerste vraag: ‘Dient met een vermindering van de arbeidsduur gelijkgesteld te worden een vermindering van het salaris als gevolg van een functiewijziging, met dien verstande dat in dat geval ook recht op een transitievergoeding bestaat naar evenredigheid van de salarisvermindering?’
De Hoge Raad oordeelt dat dit niet zo is. Een aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding bij een inkomensachteruitgang door herplaatsing in een functie met een lager salaris is naar het oordeel van de Hoge Raad onverenigbaar met het wettelijk stelsel en het karakter van de transitievergoeding. Herplaatsing in een andere passende functie (zonder urenverlies) is geen vorm van beëindiging van een arbeidsovereenkomst.
Sterker nog, herplaatsing door een werkgever is juist een (in beginsel voorgeschreven) weg om te voorkomen dat een werkgever de arbeidsovereenkomst beëindigt.
De Hoge Raad oordeelt dan ook dat herplaatsing in een andere functie met een lager salaris niet gelijk is aan gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst, in de zin van artikel 7:673 BW. In de Kolom-beschikking was daarentegen wel sprake van een gedeeltelijke beëindiging: de arbeidsovereenkomst werd door vermindering van de arbeidsduur gedeeltelijk beëindigd. In zo’n geval past het binnen het wettelijk systeem dat een werknemer (binnen bepaalde grenzen) recht heeft op een transitievergoeding. Maar de wettelijke regeling van de transitievergoeding is niet bedoeld voor werknemers die inkomstenverlies lijden om andere redenen.
Omdat de werkneemster in dit geval 20% minder uren gaat werken in haar functie als onderwijsassistente, is er wel sprake van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor die 20% urenverlies. De Hoge Raad is het dan ook met het hof eens dat de werkneemster voor dat deel recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding.
Als een werknemer of werkneemster structureel 20% (of meer) arbeidsuren verliest, dan heeft hij/zij recht op een gedeeltelijke transitievergoeding. Als een werknemer of werkneemster daarentegen structureel minder salaris verdient door een herplaatsing, dan bestaat die aanspraak niet. Er is dan naar het oordeel van de Hoge Raad geen sprake van beëindiging van de arbeidsovereenkomst.