Een
arbeidsovereenkomst
De overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
» Meer over arbeidsovereenkomst
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt in principe van rechtswege. Tussentijdse opzegging is uitsluitend mogelijk wanneer dat schriftelijk en voor beide partijen is overeengekomen. Als er onverhoopt geen tussentijds opzegbeding in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd staat en partijen de arbeidsovereenkomst toch tussentijds met wederzijds goedvinden, bijvoorbeeld met een
vaststellingsovereenkomst
De overeenkomst waarin partijen bindende afspraken maken ter voorkoming of beëindiging van een bestaande onzekerheid of een bestaand geschil.
» Meer over vaststellingsovereenkomst
vaststellingsovereenkomst, beëindigen dan kent het UWV geen WW-uitkering toe aan de werknemer. Het UWV vindt dat een werknemer pas na afloop van zijn arbeidsovereenkomst zonder tussentijds opzegmogelijkheid aanspraak kan maken een WW-uitkering. Maar wat nu als partijen gaandeweg alsnog een schriftelijk tussentijds opzegbeding overeenkomen? Heeft de werknemer dan wel recht op een WW-uitkering. De Rechtbank Amsterdam wees hier onlangs een (niet gepubliceerde) uitspraak over. Arbeidsrecht advocaat Sander Schouten bespreekt het oordeel van de rechtbank.
Sinds 6 mei 2019 was de werknemer in dienst bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van één jaar.
De arbeidsovereenkomst bevatte geen tussentijds opzegbeding waardoor het voor beide partijen strikt genomen niet mogelijk was om de arbeidsovereenkomst vóór 6 mei 2020 tussentijds te beëindigen.
Toch sluiten partijen op enig moment een beëindigingsovereenkomst waarin wordt afgesproken dat de arbeidsovereenkomst per 31 december 2019 wordt beëindigd. Op het moment van sluiten van de beëindigingsovereenkomst hebben partijen alsnog een opzegbeding in de beëindigingsovereenkomst opgenomen.
De werknemer vroeg vervolgens per 1 januari 2020 een WW-uitkering aan bij het UWV. Het UWV oordeelde dat de werknemer tot 6 mei 2020 geen recht heeft op een WW-uitkering omdat de arbeidsovereenkomst niet tussentijds kan worden opgezegd. Het UWV stelt dat artikel 19 lid 4 werkloosheidswet aan het recht op uitkering in de weg staat als partijen op het moment van sluiten van een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van het dienstverband alsnog een opzegbeding in de beëindigingsovereenkomst of arbeidsovereenkomst opnemen. Het UWV meent dat anders de werking van dit artikel verloren zou gaan. De werknemer gaat tegen het besluit van het UWV in beroep.
De rechtbank beslist in het voordeel van de werknemer. Artikel 19 lid 4 werkloosheidswet vereist niet dat op het moment van de WW-aanvraag gekeken dient te worden naar de bepalingen zoals die golden ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst. Een verwijzing naar wat partijen bij aanvang van de arbeidsrelatie zijn overeengekomen, ontbreekt.
De rechtbank is het met de werknemer eens dat er binnen het arbeidsrecht contractsvrijheid geldt, in die zin dat het partijen vrij staat de inhoud van een gesloten arbeidsovereenkomst gaandeweg te wijzigen. In deze situatie is er volgens de werknemer ook sprake van zo’n gewijzigde arbeidsovereenkomst doordat partijen alsnog een opzegbeding zijn overeengekomen.
Door het overeenkomen van het opzegbeding in de vaststellingsovereenkomst is naar het oordeel van de rechtbank ook voldaan aan het wettelijke schriftelijkheidsvereiste. De rechtbank ziet in de werkloosheidswet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel van het UWV dat tussen het opnemen van het opzegbeding en het beëindigen van de arbeidsovereenkomst een zekere tijd zou moeten zijn gelegen.
Dat een werknemer bij het alsnog overeenkomen van tussentijdse opzegging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (mogelijk) rechten prijsgeeft en – zoals het UWV meent – schade lijdt, is volgens de rechtbank geen reden om de werkloosheidswet in het voordeel van het UWV uit te leggen. Kort en goed: de uitsluitingsgrond van de werkloosheidswet is niet van toepassing. Op het moment dat de werknemer werkloos werd, was er immers geen sprake (meer) van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zonder tussentijds opzegbeding.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het UWV waardoor het UWV een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van het oordeel van de rechtbank.
Deze uitspraak betekent dat partijen meer vrijheid hebben om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd waarin (per abuis) geen tussentijds opzegbeding staat opgenomen toch voortijdig met wederzijds goedvinden te beëindigen. Wel bevestigt deze uitspraak dat het belangrijk is dat partijen het tussentijds opzegbeding schriftelijk vastleggen. Maar er is ook aan het schriftelijkheidsvereiste voldaan als het tussentijds opzegbeding in de vaststellingsovereenkomst wordt opgenomen. De werknemer behoudt dan alsnog recht op een WW-uitkering, mits de werknemer uiteraard aan de andere vereisten van de werkloosheidswet voldoet.