De regels rondom ontslagvergoedingen zijn recentelijk veranderd. Advocaat arbeidsrecht Sander Schouten legt uit in welke gevallen een werknemer aanspraak kan maken op een transitievergoeding en een aanvullende billijke vergoeding onder de Wet Werk en
zekerheidsrecht
Zakelijke rechten die strekken tot ter zekerheid van een vordering, zoals pand en hypotheek.
» Meer over zekerheidsrecht
Zekerheid (WWZ).
Vanaf 1 juli 2015 hebben werknemers met een dienstverband van 2 jaar of langer recht op een
transitievergoeding
De ontslagvergoeding waar werknemers met een dienstverband van minimaal 2 jaar recht op hebben bij onvrijwillig ontslag.
» Meer over transitievergoeding
transitievergoeding in geval van een onvrijwillige beëindiging of niet-voortzetting van de
arbeidsovereenkomst
De overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
» Meer over arbeidsovereenkomst
arbeidsovereenkomst. Bij de volgende gevallen bestaat géén recht op een transitievergoeding:
Een werknemer krijgt:
Voor werknemers die 50 jaar of ouder zijn en werkzaam zijn in een bedrijf met 25 of meer werknemers geldt tot 1 januari 2020:
De transitievergoeding is gemaximeerd op € 75.000 bruto. Voor werknemers die meer dan € 75.000 per jaar verdienen kan de transitievergoeding maximaal een jaarsalaris bedragen.
Bij kleine werkgevers (bedrijven met minder dan 25 werknemers tijdens het laatste halfjaar voorafgaand aan het ontslag) hoeven onder omstandigheden de dienstjaren vóór 1 mei 2013 niet mee te tellen bij de berekening van de transitievergoeding in het geval sprake is van bedrijfseconomisch ontslag.
Voor het bepalen van de transitievergoeding dient het bruto maandsalaris inclusief vakantietoeslag te worden berekend. Voorts dient 1/12 deel te worden meegenomen van de volgende bestanddelen van het salaris (indien van toepassing):
Werkgevers kunnen onder bepaalde omstandigheden gemaakte kosten in mindering brengen op de transitievergoeding. Hierbij kan gedacht worden aan kosten van outplacement of scholing (zgn. transitiekosten) . Het betreft maatregelen in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, gericht op het voorkomen of bekorten van werkloosheid werkloosheid van de werknemer.
Indien de werkgever tijdens het dienstverband kosten heeft gemaakt om de inzetbaarheid buiten de organisatie te bevorderen ( zgn. inzetbaarheidkosten) dan kunnen ook deze kosten eveneens onder voorwaarden in mindering worden gebracht op de transitievergoeding. Onder inzetbaarheidskosten vallen ook kosten van duale opleidingen, zoals opleidingen in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg.
Voor het in mindering kunnen brengen van kosten op de transitievergoeding gelden onder meer de volgende voorwaarden:
Minister Asscher heeft een overgangsregeling in het leven geroepen voor het betalen van de transitievergoeding aan tijdelijke werknemers, zoals seizoenswerkers in de horeca, recreatie en tuinbouwsector. Door de overgangsregeling telt alleen het arbeidsverleden van tijdelijke krachten vanaf 1 juli 2012 – met een onderbreking korter dan zes maanden – mee voor de transitievergoeding.
Hiermee wordt voorkomen dat werkgevers door de opbouw van de transitievergoeding tijdelijke werknemers niet meer aannemen. Tijdelijke arbeidsovereenkomsten van voor 1 juli 2012 tellen alleen mee met een onderbreking van ten hoogste drie maanden. Dit sluit aan bij het overgangsrecht voor de
ketenregeling
Vanaf 1 juli 2015 is er sprake van de 3*2*6-regeling. Hier wordt uitgelegd wat de regeling inhoudt en wat de uitzonderingen op de regel zijn.
» Meer over ketenregeling
ketenregeling.
Hoewel het uitgangspunt van de wetgever is dat de werknemer bij het einde van de arbeidsovereenkomst slechts recht heeft op een transitievergoeding, biedt de WWZ aan de kantonrechter de mogelijkheid in een aantal situaties een (al dan niet additionele) billijke vergoeding toe te kennen. Volgens de parlementaire geschiedenis dient de billijke vergoeding slechts in uitzonderlijke gevallen toegekend te worden (het zgn ‘muizengaatje’). Het betreft slechts de gevallen waarbij het feit dat de arbeidsrelatie beëindigd moet worden geheel of grotendeels te wijten is aan de werkgever.
De wetgever merkt hierbij op dat het moet gaan om een compensatie in geval van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
In de Memorie van Toelichting wordt een (niet-limitatieve) opsomming gegeven ten aanzien van wanneer een billijke vergoeding kan worden toegekend;
De jurisprudentie zal uit moeten wijzen wanneer er sprake is van ‘ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever’ en in welke gevallen de billijke vergoeding zal worden toegekend.