Een crediteur kan (na het verkrijgen van een vonnis)
executoriaal beslag
Executiemiddel waarbij de goederen van de schuldenaar te gelde te maken zodat de schuldeiser zijn vordering uit de verkregen opbrengst kan voldoen.
» Meer over executoriaal beslag
executoriaal beslag leggen op
goed
Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten.
» Meer over goed
goederen van de
debiteur
De schuldenaar, iemand die nog moet betalen voor een bepaald product of dienst.
» Meer over debiteur
debiteur. Hij kan ook beslag leggen op vorderingen die de debiteur zelf heeft op een derde. Dit heet
derdenbeslag
Beslag onder een partij die buiten de rechtsverhouding tussen schuldeiser en schuldenaar staat, zoals bijvoorbeeld een bank. Derdenbeslag raakt hetgeen de derde is verschuldigd aan de beslagene.
» Meer over derdenbeslag
derdenbeslag. In feite int de crediteur zijn vordering rechtstreeks bij de derde, deze derde moet vervolgens rechtstreeks aan de crediteur betalen in plaats van aan de debiteur. Advocaat beslag- en executierecht Hidde Reitsma legt aan de hand van een recente zaak uit hoe zo’n derdenbeslag in zijn werk gaat.
Het executoriaal derdenbeslag wordt gelegd door een deurwaarder. Vervolgens moet de derde-beslagene (binnen 28 dagen) een verklaring afleggen. Hierin moet de derde aangeven welke vorderingen en zaken door het beslag zijn getroffen. Voorts moet er een onderbouwde opgave worden gedaan of de derde al dan niet iets aan de schuldenaar verschuldigd is of zal worden. Sommige verklaringen bevatten dus niet meer dan de mededeling dat ten tijde van het beslag, de derde niets aan de schuldenaar verschuldigd is.
De sanctie op het niet (tijdig) afgeven van een verklaring is verstrekkend. Zo kan de rechter de derde in dat geval veroordelen om tot betaling van het volledige bedrag dat de schuldenaar verschuldigd is aan de schuldeiser over te gaan. Als er wel een verklaring is afgegeven maar de schuldeiser twijfelt aan de juistheid, dan kan de schuldeiser de verklaring betwisten of in rechte aanvulling eisen.
Dit laatste deed zich voor in een recente zaak. Een debiteur was in een incassoprocedure veroordeeld om een bedrag aan de crediteur te betalen wegens onbetaalde facturen. De crediteur, in dit geval de accountant van de debiteur, wist dat de bestuurder van debiteur een schuld had bij de debiteur uit hoofde van een leningsovereenkomst uit 2002. De crediteur legde daarom derdenbeslag onder de bestuurder. De bestuurder weigerde echter te betalen en verklaarde dat hij weliswaar een lening had bij de debiteur, maar dat deze lening niet opeisbaar was. De bestuurder verwees naar een – voor de crediteur onbekende – leningsovereenkomst d.d. 1 januari 2008.
De crediteur startte een procedure waarin hij de verklaring betwistte. Volgens de crediteur was de leningsovereenkomst geantedateerd en enkel opgesteld om zijn verhaalsmogelijkheden te frustreren. Op grond van de leningsovereenkomst uit 2002 was de lening namelijk wel opeisbaar. De crediteur doet een beroep op vernietiging van de nieuwe leningsovereenkomst op grond van artikel 3:45 BW: de debiteur wist of behoorde te weten dat de verhaalsmogelijkheden van de schuldeisers door deze (nieuwe)
overeenkomst
Een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere partijen een verbintenis aangaan.
» Meer over overeenkomst
overeenkomst benadeeld zouden worden.
Het hof oordeelt in
hoger beroep
Ons burgerlijk procesrecht kent het beginsel dat er onderzocht wordt in twee instanties: een ieder heeft het recht op een nieuwe behandeling van de zaak door een hogere rechter.
» Meer over hoger beroep
hoger beroep dat de bewijslast van de stelling dat de door de bestuurder afgelegde verklaring onjuist is, rust op de crediteur. Kern van het betoog van de crediteur is dat de ‘nieuwe’ leningsovereenkomst (met voor schuldeisers ongunstige voorwaarden) niet is gesloten in 2008 maar pas recentelijk nadat de vordering van de crediteur in rechte was toegewezen. Het hof overweegt echter dat de crediteur niet heeft kunnen aantonen dat de overeenkomst niet daadwerkelijk in 2008 gesloten zou zijn. Het (enkele) feit dat de crediteur deze overeenkomst voorheen niet kende, is onvoldoende.
Er is dan ook geen grond om de overeenkomst te vernietigen. Ervan uitgaande dat de leningsovereenkomst in 2008 is gesloten, valt bezwaarlijk aan te nemen dat de bestuurder en debiteur destijds al hadden kunnen voorzien dat de overeenkomst de schuldeisers (in 2020) zou benadelen ten aanzien van hun verhaalsmogelijkheden. Het hof acht de verklaring van de bestuurder juist en wijst de vordering van de crediteur af.