Op 1 januari 2021 is de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) in werking getreden. De WHOA maakt het mogelijk dat een onderneming bij een dreigend faillissement aan haar schuldeisers en aandeelhouders een bindend akkoord (zgn. dwangakkoord) kan opleggen. Voorwaarden zijn onder meer dat de onderneming nog (deels) levensvatbaar is en dat het akkoord door de rechtbank wordt bekrachtigd (zgn. gehomologeerd). Sander Schouten legt uit.
In de zaak waarin de rechtbank Den Haag onlangs een WHOA-
beschikking
Uitspraak in een verzoekschriftprocedure
» Meer over beschikking
beschikking heeft gewezen, betrof het een verzoek tot afkondiging van een afkoelingsperiode alsmede een verzoek tot opheffing van beslagen op voorraad en (winkel)inventaris. Ook bij de rechtbank Amsterdam werd verzocht om de afkondiging van een afkoelingsperiode. Daarnaast werd verzocht om de benoeming van een observator, zie daarover deze blog.
Om het WHOA-traject te laten aanvangen, is vereist dat de schuldenaar daartoe een verklaring bij de rechtbank deponeert; een zgn. startverklaring. In deze verklaring wordt door de schuldenaar kenbaar gemaakt dat een akkoord wordt voorbereid alsmede welke procedure zij volgt; de openbare of besloten akkoordprocedure. Door deponering van een dergelijke verklaring verkrijgt de schuldenaar diverse beschermingen en mogelijkheden, zoals het doen van een verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode en de inmenging van een rechter zodat maatwerk kan worden geleverd.
Een schuldenaar kan na deponering van de verklaring de rechtbank vragen een afkoelingsperiode af te kondigen. Daarvoor is echter wel vereist dat het akkoord reeds aan de schuldeisers is aangeboden dan wel dat de schuldenaar heeft verklaard binnen een termijn van twee maanden een akkoord aan te zullen bieden. Bij toewijzing van het verzoek kan er een afkoelingsperiode voor maximaal de duur van vier maanden worden afgekondigd, waarbij geldt dat een eenmalige verlenging met vier maanden mogelijk is.
Uit de uitspraak van de rechtbank Den Haag blijkt dat zij voor toewijzing toetst of “summierlijk is gebleken dat een afkoelingsperiode noodzakelijk is om de door verzoeker gedragen onderneming tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord te kunnen blijven voortzetten”. De rechtbank oordeelt dat daarvan sprake is omdat het kunnen voortzetten van belang is voor het daadwerkelijk tot stand laten komen van een akkoord.
Door de afkondiging van een afkoelingsperiode kunnen i) derden zich niet verhalen op
goed
Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten.
» Meer over goed
goederen van de schuldenaar of deze opeisen, kan ii) de rechtbank reeds gelegde beslagen opheffen en (iii) wordt de behandeling van een faillissements- of surseanceverzoek geschorst. Ook kunnen pandhouders de mogelijk aan hen verpande vorderingen niet innen.
Tussen het moment van deponeren van de startverklaring en het verzoek aan de rechtbank om het akkoord goed te keuren c.q. vast te stellen (zgn. homologatie van het akkoord) kan de schuldenaar de rechtbank vragen om zich uit te laten over onderdelen die van belang zijn voor het tot stand brengen van een akkoord. Daarbij kan gedacht worden aan de klassenindeling, het stemmingsproces en de vraag wie al dan niet toegelaten moeten worden tot stemming.
Na of gelijktijdig met de afkondiging van de afkoelingsperiode, kan de rechtbank op verzoek van de schuldenaar de reeds gelegde beslagen opheffen.
Uit de uitspraak van de rechtbank Den Haag blijkt dat zij voor toewijzing van een dergelijk verzoek toetst of “summierlijk is gebleken dat de beslagleggers niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad door opheffing van de beslagen”. Deze toets leidde er in onderhavige kwestie toe dat het beslag op de inventaris en de voorraden werd opgeheven. De redenering van de rechtbank daartoe was dat de inventaris wegens COVID-19 beperkt zal worden gebruikt en derhalve niet in waarde zou dalen en met betrekking tot de voorraad dat dat nu is wat voor de onderneming tot inkomsten leidt. En dat indien daartoe geen mogelijkheid zou bestaan dit spoedig zal leiden tot een faillissement waarbij geldt dat ook in dat geval beslagleggers met lege handen staan.