In een procedure tussen de curatoren van Eurocommerce vennootschappen en de Rabobank heeft de rechtbank Gelderland tussentijds twee
prejudiciële vraag
Een vraag over de uitleg van een rechtsregel aan de Hoge Raad of het Europese Hof van Justitie.
» Meer over prejudiciële vraag
prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. De eerste vraag is inmiddels beantwoord. Insolventieadvocaat Sander Schouten bespreekt het arrest.
Een (feiten)rechter kan tijdens een procedure op verzoek van partijen of op eigen initiatief (ambtshalve) een rechtsvraag stellen aan de Hoge Raad als extra uitleg benodigd is voor de beoordeling van het geschil. Dit wordt een
prejudiciële vraag
Een vraag over de uitleg van een rechtsregel aan de Hoge Raad of het Europese Hof van Justitie.
» Meer over prejudiciële vraag
prejudiciële vraag genoemd. Een dergelijke vraag kan worden gesteld als de Hoge Raad zich nog niet heeft uitgelaten over een onderwerp en in lagere rechtspraak verdeeldheid bestaat. De vraag moet wel rechtstreeks van belang zijn voor andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen.
In de procedure tussen de curatoren van Eurocommerce en de Rabobank heeft de bank in het verleden een openbaar
pandrecht
Een pandrecht is een beperkt recht strekkende om op de daaraan onderworpen goederen een vordering tot voldoening van een geldsom bij voorrang boven andere schuldeisers te verhalen.
» Meer over pandrecht
pandrecht gevestigd op al hetgeen de vennootschappen van de bank te vorderen hebben. De bank verhaalt zich vervolgens bij de uitwinning van het pandrecht op creditsaldi van de vennootschappen door haar vordering hiermee te verrekenen.
De curatoren stellen na datum faillissement dat
verrekening
Het tegen elkaar wegstrepen van schulden over en weer waardoor een verbintenis teniet gaat.
» Meer over verrekening
verrekening (deels) niet meer kon plaatsvinden nu het
peildatum
Het omslagpunt waarop een bestuurder mogelijk onrechtmatig handelde door selectieve betalingen te verrichten voorafgaand aan faillissement.
» Meer over peildatum
peilmoment van artikel 54 Faillissementswet (Fw) was gepasseerd en de bank niet meer te goeder trouw was omdat ze op de hoogte was van een aanstaand faillissement. In artikel 54 Fw is opgenomen dat degene die een schuld aan gefailleerde of een vordering op gefailleerde voor de faillietverklaring van een derde heeft overgenomen niet bevoegd is tot verrekening indien hij bij de overneming niet te goeder trouw heeft gehandeld.
De rechtbank Gelderland heeft vervolgens twee prejudiciële vragen voorgelegd aan de Hoge Raad. De eerste vraag is of het een bank vrijstaat om zich op grond van een openbaar pandrecht te verhalen op vorderingen van haar klant op de bank. Met name als die vordering het gevolg is van niet verpande betalingen door derden op een bankrekening van de klant tot datum surseance/faillissement en als die betalingen zijn ontvangen na het peilmoment in de zin van artikel 54 Fw.
De Hoge Raad oordeelt dat creditering van een rekeninghouder bij een bank als gevolg van een betaling door een derde op haar rekening voor de toepassing van artikel 54 Fw gelijk gesteld moet worden met de overneming van een schuld door de bank. Deze beoordeling brengt met zich mee dat de bank in het kader van artikel 54 Fw niet meer bevoegd is tot verrekening nadat zij niet langer te goeder trouw kan worden geacht (het peilmoment). Wat het exacte peilmoment is, is de tweede prejudiciële vraag. Die moet nog door de Hoge Raad worden beantwoord.
Wordt vervolgd…