In beginsel wordt de opening van een faillissementsprocedure alleen gepubliceerd in het land waar de procedure is geopend. Het kan echter nuttig zijn om dat ook in andere lidstaten te doen. Advocaat Insolventierecht Hidde Reitsma bespreekt in dat kader een recent gepubliceerde uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
In deze zaak stelde een Belgische rechter een zogenoemde
prejudiciële vraag
Een vraag over de uitleg van een rechtsregel aan de Hoge Raad of het Europese Hof van Justitie.
» Meer over prejudiciële vraag
prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Een prejudiciële vraag is een vraag aan een hoger gerecht, in dit geval het Hof, over hoe een bepaalde rechtsregel moet worden uitgelegd. De vraag van de Belgische rechter ging over de uitleg van artikel 24 van de Insolventie Verordening (IVO).
Wat speelde er? Een Belgische vennootschap had een Luxemburgse bank de
opdracht
De overeenkomst waarbij iemand anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst diensten verrichten voor een opdrachtgever.
» Meer over opdracht
opdracht gegeven een bankcheque van 1,4 miljoen euro uit te schrijven voor een Panamese vennootschap. Vier weken later werd deze betaling uitgevoerd door de bank, echter één dag na faillietverklaring van de Belgische vennootschap. Het faillissement was niet gepubliceerd in Luxemburg. De curatoren vorderden vervolgens het geld terug bij de bank, die zich onder meer beroept op artikel 24 IVO. Er volgt een procedure.
Artikel 24 IVO bepaalt onder meer dat degene die in een lidstaat een verbintenis uitvoert ten voordele van de schuldenaar die in een andere lidstaat is verwikkeld in een insolventieprocedure, en die verbintenis eigenlijk had moeten uitvoeren voor de
curator
Een door de rechtbank aangewezen persoon die is belast met het beheer en de beschikking over het vermogen van een gefailleerde.
» Meer over curator
curator van die procedure, wordt bevrijd als hij niet van de procedure op de hoogte was. De vraag is of de bank ook deze bescherming geniet nu de bank niet aan de gefailleerde heeft betaald maar in opdracht van gefailleerde een verbintenis tegenover één van zijn schuldeisers heeft uitgevoerd.
Het Hof oordeelt allereerst dat artikel 24 IVO rechtstreeks van toepassing is in iedere lidstaat (materieelrechtelijke regel). Gezien de bewoordingen (het artikel gaat over schuldenaars die rechtstreeks of indirect, te goeder trouw een verbintenis uitvoeren ten gunste van de failliet) en het doel (grip van de curator op nieuwe door opening van het faillissement ontstane omstandigheden) valt de onderhavige casus echter niet onder de werkingssfeer van artikel 24 IVO. Of de bank de vordering vervolgens moet vergoeden is afhankelijk van het toepasselijke nationale, en in dit geval Belgische, recht. Duidelijk is wel dat publicatie van een faillissementsvonnis in andere lidstaten de moeite waard kan zijn.
Heeft u vragen over het voldoen van vorderingen aan gefailleerde (buitenlandse) vennootschappen neem dan gerust contact op met een van de insolventierechtspecialisten van AMS Advocaten.