Tussen gemeentebesturen en kunstenaars of architecten worden regelmatig procedures gevoerd over de verwijdering van werken in de openbare ruimte. Dit kan gaan om het neerhalen van een onder architectuur gebouwd pand of een kunstinstallatie. Wanneer prevaleert het belang van de eigenaar en waar houdt de auteursrechtelijke bescherming van de maker van een werk op? Advocaat IE-recht Hidde Reitsma geeft antwoord aan de hand van een recente uitspraak over dit onderwerp.
In Groningen stond sinds 2002 een kunstwerk bij de Boteringepoort. De gemeente was eigenaar hiervan. Het kunstwerk was groot en bestond uit technische (licht)onderdelen. Maar bovenal was het werk duur in het onderhoud. Vanaf de inwerkingtreding van de kunstinstallatie functioneerde het niet goed. In 2007 is het kunstwerk grondig gemodificeerd. Daarna zijn er bijna jaarlijks op kosten van de gemeente reparaties uitgevoerd. In 2012 vond de gemeente het welletjes. De reparaties waren niet meer dan tijdelijke oplossingen en de kosten rezen de pan uit. Het kunstwerk moest weg.
De kunstenaar vond dit een belachelijk idee en startte een kort geding. Hij vorderde de gemeente te verbieden het werk te verwijderen. Hij won het kort geding. De gemeente ging in
hoger beroep
Ons burgerlijk procesrecht kent het beginsel dat er onderzocht wordt in twee instanties: een ieder heeft het recht op een nieuwe behandeling van de zaak door een hogere rechter.
» Meer over hoger beroep
hoger beroep en het hof wees de vordering alsnog af. De kunstenaar stelde een
bodemprocedure
De gerechtelijke procedure waarin een geschil definitief wordt beslist.
» Meer over bodemprocedure
bodemprocedure in. Nog voordat de bodemzaak bij de rechter kwam, had de gemeente al
opdracht
De overeenkomst waarbij iemand anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst diensten verrichten voor een opdrachtgever.
» Meer over opdracht
opdracht gegeven het kunstwerk te ontmantelen en te verwijderen. Het werk was als het ware vernietigd.
In de bodemprocedure ging het vervolgens om de vraag of de gemeente het werk mocht vernietigen. Als eerste werd gekeken of de vernietiging in strijd was met de persoonlijkheidsrechten van de kunstenaar. Deze rechten zijn in artikel 25 van de Auteurswet neergelegd. Een maker van een werk heeft, zelfs nadat hij zijn
auteursrecht
Het exclusieve recht van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen.
» Meer over auteursrecht
auteursrecht heeft overgedragen, het recht op naamsvermelding (als het werk openbaar wordt gemaakt), het recht zich te verzetten tegen wijziging van het werk en het recht zich te verzetten tegen aantasting van het werk.
Volgens vaste jurisprudentie valt vernietiging van een kunstwerk echter niet onder aantasting van een werk en heeft de maker op zich dus geen algemeen recht zich hiertegen te verzetten. De eigenaar van een auteursrechtelijk beschermd werk mag dit in principe vernietigen en de belangen van de maker ervan zijn in beginsel onderschikt aan die van de eigenaar, tenzij de wijze waarop een eigenaar zijn beschikkingsbevoegdheid uitoefent in het licht van de feitelijke omstandigheden van het geval misbruik van recht oplevert in de zin van art. 3:13 lid 2 BW.
De kunstenaar voert aan dat de gemeente misbruik maakt van haar recht om het werk te vernietigen omdat er sprake is van een onevenredige belangenafweging. Volgens de rechtbank is dat niet het geval. De gemeente heeft tot vernietiging besloten omdat de kosten voor onderhoud en restauratie op een gegeven moment hoger werden dan de realisatiekosten van het kunstwerk. Hoewel deze kosten door de kunstenaar worden betwist, blijft ook staan dat partijen al in twee instanties over dit onderwerp hebben geprocedeerd. Na het arrest van het hof mocht de gemeente redelijkerwijs besluiten om het werk daadwerkelijk te vernietigen. De vordering van de kunstenaar wordt wederom afgewezen.