Op 9 maart 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat de jongere handelsnaam “Recruitmentkantoor” inbreuk maakt op de oudere handelsnaam “Het Recruitingkantoor” (zaak C/16/534409).
Gezien de louter beschrijvende handelsnamen is evident dat deze partijen zich bezighouden met recruitmentdiensten.
Hierna licht ik toe waarom deze uitspraak lastig te begrijpen is afgaande op de rechtsoverwegingen in het vonnis in samenhang met recente rechtspraak van de Hoge Raad.
Het
handelsnaamrecht
De bescherming van een ondernemer ten aanzien van (het gebruik door anderen van) zijn handelsnaam.
» Meer over handelsnaamrecht
handelsnaamrecht biedt ondernemingen met een oudere handelsnaam bescherming tegen ondernemingen die een jongere handelsnaam voeren voor zover door dat gebruik verwarringsgevaar te duchten is.
De gedachten achter het handelsnaamrecht is – vereenvoudigd verwoord – dat de handelsnaam de onderneming kan onderscheiden van andere ondernemingen. Het is daarom onwenselijk als andere ondernemingen in dezelfde branche een overeenstemmende handelsnaam voeren waardoor verwarring kan ontstaan bij het publiek.
Daar staat tegenover dat het handelsnaamrecht – gezien de herkomstfunctie – niet bedoeld is om louter beschrijvende aanduidingen of taal te monopoliseren. Dit wordt ook wel de vrijhoudingsbehoefte genoemd.
De Hoge Raad overwoog hierover:
“[verwarringsgevaar als maatstaf] biedt voldoende ruimte om geen, of slechts geringe bescherming te bieden aan handelsnamen die, respectievelijk voor zover zij beschrijvend zijn. De vraag of verwarring tussen de betrokken ondernemingen te duchten is, moet immers worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval (zie hiervoor in 2.5.2).”
“In de eerste plaats impliceert de eis dat verwarring te duchten valt, dat het relevante publiek de oudere handelsnaam kent en deze in verband brengt met de onderneming ten gunste waarvan de bescherming wordt ingeroepen. Een geheel beschrijvende handelsnaam heeft in beginsel geen onderscheidend vermogen, tenzij het publiek een zodanige naam door de intensiteit van het gebruik ervan is gaan associëren met de onderneming die haar voert (‘inburgering’).”
Bron: https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2021:269
Hieruit kan men opmaken dat voor bescherming van een geheel beschrijvende handelsnaam sprake moet zijn van inburgering. Dit maakt de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland lastig te begrijpen.
De rechter stelt namelijk vast (i) dat de oudere handelsnaam louter beschrijvend is voor recruitment diensten; (ii) dat de handelsnaam daarom geen onderscheidend vermogen heeft; en (iii) dat geen sprake is van inburgering.
Met toepassing van het arrest van de Hoge Raad, lijkt een afwijzing van de vordering dan ook voor de hand te liggen.
Maar dan oordeelt de rechter dat toch sprake is van verwarringsgevaar, omdat de handelsnamen overeenstemmen. Ook zou zijn gebleken van daadwerkelijke verwarring.
Daargelaten dat niet is gebleken van inburgering, is de vraag of de oorzaak van het gestelde verwarringsgevaar te wijten is aan de handelwijze van de jongere handelsnaamgerechtigde of dat dit is toe te rekenen aan de aard van de oudere handelsnaam. Dit laatste ligt meer voor de hand bij geheel beschrijvende handelsnamen. De Advocaat Generaal bij voornoemd arrest van de Hoge Raad is daar ook vrij duidelijk over.
Gezien de datum van het vonnis staat
hoger beroep
Ons burgerlijk procesrecht kent het beginsel dat er onderzocht wordt in twee instanties: een ieder heeft het recht op een nieuwe behandeling van de zaak door een hogere rechter.
» Meer over hoger beroep
hoger beroep nog open.
Mocht u vragen hebben naar aanleiding van deze uitspraak, neem dan gerust contact op.