Onlangs moest de rechter een oordeel vormen over de vraag of de ongezouten kritiek die een patiënt over een arts uitte op Facebook nog onder de vrijheid van meningsuiting viel of dat hiermee de grenzen van het toelaatbare werden overschreden. Advocaat mediarecht Thomas van Vugt legt uit hoe de rechter in dit geval tot zijn oordeel kwam.
Een patiënt was niet tevreden over haar huisarts, bij wie zij zich met nierklachten vervoegd had. Vervolgens maakte de patiënt (in niet mis ter verstane bewoordingen) op Facebook haar ongenoegen over de arts kenbaar. De arts zou de patiënt een nier hebben gekost, en de patiënt refereerde onder meer aan deze arts als “eigenwijze trol” en “met z’n stomme kop”. De uitlatingen op Facebook werden op een bepaald moment ook nog bedreigend. De arts vond het welletjes en schakelde vervolgens zijn rechtsbijstandsverzekeraar in.
De advocaat van de arts startte een kort geding en vorderde dat de patiënt moest stoppen met de lastercampage en dat alle negatieve uitlatingen die door de patiënt over hem op Facebook waren geplaatst, verwijderd dienden te worden.
In dit soort zaken moet door een rechter een afweging worden gemaakt tussen enerzijds het recht op vrijheid van meningsuiting en anderzijds het recht op de bescherming van de eer en goede naam. De rechter stelt voorop dat het aan eenieder die meent dat hem een slechte geneeskundige behandeling ten deel is gevallen, in principe vrijstaat om deze onvrede publiekelijk te uiten. Een uiting kan toelaatbaar zijn als er bijvoorbeeld sprake is van een maatschappelijk belang, bijvoorbeeld het belang om een eventuele misstand in de medische wereld aan de kaak te stellen.
Van belang is wel steeds of de klagende partij zijn klacht kan onderbouwen. Zo maar iets roepen mag dus niet. Dan is er namelijk geen sprake meer van het aan de kaak stellen van een maatschappelijk belang, maar wel sprake van
laster
Het opzettelijk zwartmaken van iemand in het openbaar door deze persoon te beschuldigen van feiten die niet waar zijn.
» Meer over laster
laster. De patiënt beschikte in dit specifieke geval niet over enig bewijsmateriaal zoals bijvoorbeeld een second opinion van een andere arts. Ook had de patiënt niet geklaagd bij het medisch tuchtcollege. Onder die omstandigheid vond de rechter dat de patiënt niet zonder meer ongefundeerde beschuldigingen op Facebook mocht uiten. De patiënt moest daar van de rechter mee stoppen.
De rechter oordeelde ook dat al zou vast komen te staan dat de arts zijn werk niet goed zou hebben gedaan, de patiënt zich niet onnodig grievend had mogen uitlaten. De bewoordingen die de patiënt had gekozen waren dat volgens de rechter wel. De patiënt voerde nog aan dat zulke uitlatingen op Facebook normaal zijn, maar volgens de rechter is het woordgebruik op Facebook niet de “maat der dingen”.