Van de tientallen uitspraken die de Nederlandse rechters wekelijks doen, halen er maar enkele het nieuws. De uitspraak van de Voorzieningenrechter Amsterdam in de zaak over het derde deel van de biografie van Gerard Reve was er zo een. Joop Schafthuizen, voormalig partner van Reve, eiste in kort geding een publicatieverbod. In het boek opgenomen citaten zouden een verkeerd beeld geven van het leven van Reve. Advocaat Thomas van Vugt bespreekt deze uitspraak.
De belangrijkste vraag in dit kort geding is of er sprake is van nieuwe feiten. Schafthuizen heeft namelijk al eerder (zonder succes) een publicatieverbod gevorderd. Het instellen van dezelfde vordering op dezelfde gronden levert misbruik van procesrecht op. Schafthuizen stelt dat in de vorige procedure geen acht kon worden geslagen op een medische verklaring waaruit blijkt dat Schafthuizen aan een depressie leed ten tijde van het geven van zijn toestemming tot publicatie. De advocaat van Schafthuizen doet een beroep op artikel 3:34 Burgerlijk Wetboek waarin is bepaald dat een
rechtshandeling
Een rechtshandeling is een feitelijke handeling met rechtsgevolg.
» Meer over rechtshandeling
rechtshandeling gedaan onder invloed van een geestelijke stoornis vernietigbaar kan zijn.
De advocaat van de uitgeverij stelde daarentegen dat de depressie geen nieuw feit is. Bovendien zouden de telefoongesprekken die destijds met Schafthuizen waren gevoerd een heel ander beeld geven. Schafthuizen bleek tijdens deze gesprekken goed in staat om tot in het kleinste detail aanwijzingen te geven over veranderingen in de concept-tekst van het boek, aldus de advocaat. Het door de Uitgeverij gevoerde verweer kan worden beschouwd als een beroep op artikel 3:35 Burgerlijk Wetboek waarin is bepaald dat geen beroep kan worden gedaan op een van een verklaring afwijkende wil ingeval degene tot wie de verklaring werd gericht in de gegeven omstandigheden er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat die verklaring overeenstemde met hetgeen de betreffende persoon daadwerkelijk wilde.
De Voorzieningenrechter is het hiermee eens en overweegt dat “het gestelde gebrek aan de toestemming” (dat wil zeggen de aantasting van het beoordelingsvermogen door de depressie) geen nieuw feit betreft dat zich pas na het vorige kort geding heeft voorgedaan. Immers, het was tijdens die procedure in ieder geval Schafthuizen bekend dat hij depressief was (geweest). De Voorzieningenrechter overweegt voorts nog dat de uitgeverij, gezien de telefoongesprekken, er gerechtvaardigd op had mogen vertrouwen dat de verklaring van Schafthuizen (het geven van toestemming) overeen kwam met zijn wil. Het gevorderde publicatieverbod is dan ook afgewezen.