Eerder schreef ik over de grenzen aan de mogelijkheid tot het opzeggen van een bankrelatie door de bank. Het komt echter ook geregeld voor dat een onderneming al bij de aanvraag van een zakelijke betaalrekening door alle banken geweigerd wordt. Voor consumenten is in artikel 4:71f Wft vastgelegd dat zij recht hebben om een bankrekening te openen, maar een dergelijk wettelijk verankerd recht is er niet voor zakelijke gebruikers. Dit roept de vraag op in hoeverre je als ondernemer het recht hebt om een zakelijke bankrekening te openen. In november vorig jaar wees de Hoge Raad hierover een interessant arrest.
De zaak die aan het arrest van de Hoge Raad vooraf ging was een procedure tussen de ING Bank N.V. (ING) en Ying Yang B.V. en gelieerde vennootschappen (Ying Yang c.s.) door wie een saunaclub werd geëxploiteerd. In 2016 zijn er bij een doorzoeking van de saunaclub wapens, drugs en contat geld aangetroffen, waarna het OM een strafrechtelijk onderzoek en de ING een klantonderzoek zijn begonnen. Nadat de bank vaststelde dat er in korte tijd bijna € 5.000.0000 aan contant geld is gestort zonder duidelijke herkomst, heeft zij in april 2017 de klantrelatie met de saunaclub beëindigd.
Partijen voerden vervolgens een aantal kortgedingprocedures, waarin ING bij herhaling werd veroordeeld om de bestaande bankrelatie voort te zetten, om Ying Yang c.s. de tijd te geven een andere bank te vinden. Begin 2018 heeft de ING bank de relatie kunnen beëindigen.
Na deze laatste beëindiging heeft Ying Yang c.s. opnieuw een kort geding aangespannen, waarin zij vorderde dat ING werd veroordeeld tot het aangaan van een nieuwe klantrelatie met de saunaclub. Zij stelde dat de ING een buitencontractuele
zorgplicht
De verplichting van een opdrachtnemer om de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen.
» Meer over zorgplicht
zorgplicht heeft, op grond waarvan zij bij de aanvraag van een nieuwe klantrelatie een belangenafweging dient te maken op basis van de huidige feiten en omstandigheden. ING voerde verweer.
In eerste instantie heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam de gevraagde voorzieningen geweigerd. Het gerechtshof Amsterdam heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en ING veroordeeld om Yin Yang c.s. in staat te stellen een betaalrekening bij ING Bank aan te houden, met dien verstande dat ING niet veroordeeld is om daaraan faciliteiten te verbinden voor het storten van contant geld.
De Hoge Raad neemt als uitgangspunt dat op banken op grond van hun maatschappelijke positie ook ten aanzien van niet-consumenten, de verplichting kan rusten een betaalrekening aan te bieden. Hij oordeelt dat er in dergelijke gevallen een belangenafweging moet worden gemaakt tussen het belang van Ying Yang c.s. om aan het economisch verkeer deel te nemen en het belang van de bank om cliënten te kunnen weigeren wegens toezichtrechtelijke eisen en integriteitsrisico’s. In het kader van deze belangenafweging kan de contractsvrijheid van een bank onder omstandigheden worden beperkt.
De Hoge Raad komt in deze zaak tot de slotsom dat de belangenafweging in dit geval met zich meebrengt dat ING aan Ying Yang c.s. een betaalrekening moet aanbieden, maar dat zij hierbij niet de mogelijkheid hoeft te bieden om contant geld af te storten.
Met deze uitspraak schetst de Hoge Raad een duidelijk kader voor ondernemers en financiële instellingen die zich in een vergelijkbare positie bevinden. Het gaat om een belangenafweging die ertoe kan strekken dat de belangen van een bank onder omstandigheden minder zwaar wegen dan het belang van een ondernemer bij toegang tot het economisch verkeer.