Terwijl docenten actievoeren voor betere arbeidsvoorwaarden (bijvoorbeeld via de online acties #ikverdienmeer en #POinactie), kende een raad van toezicht (RvT) van een scholengemeenschap in Hoogeveen zichzelf onlangs een aanzienlijke loonsverhoging toe. De kantonrechter in Assen oordeelde echter dat het besluit van de Raad van Toezicht nietig was. Advocaat ondernemingsrecht Onno Hennis licht de opvallende uitspraak nader toe.
Als gevolg van een wetswijziging onder de naam ‘Goed onderwijs, goed bestuur’ zijn scholen sinds 2011 verplicht om het bestuur en het interne toezicht functioneel te scheiden. STOVOH, een
stichting
Een stichting is een door een rechtshandeling in het leven geroepen rechtspersoon zonder leden of aandeelhouders.
» Meer over stichting
stichting waarin verschillende scholen uit Hoogeveen in onder zijn gebracht, had daarom in de zomer van 2011 haar
statuten
De statuten vermelden bij rechtspersonen met in aandelen vermeld kapitaal het bedrag van het maatschappelijk kapitaal en het soort, aantal en het bedrag van de aandelen. Voorts bevatten de statuten bepalingen over bestuur, aandeelhoudersvergadering, een eventuele raad van commissarissen, ontbinding en vereffening.
» Meer over statuten
statuten gewijzigd zodat er een Raad van Toezicht aangesteld kon worden.
In de statuten was opgenomen dat de Raad van Toezicht zich “bij de vervulling van zijn taak richt [..] naar het belang van de stichting, het belang van de scholen die door de stichting in stand worden gehouden en het belang van de samenleving.”
Op 15 september 2011 werd de Raad van Toezicht voor het eerst benoemd. De taak van de Raad van Toezicht was toezicht te houden op de enig bestuurder van de stichting. Daarvoor ontvingen de ‘gewone’ leden van de Raad van Toezicht jaarlijks een vergoeding van EUR 3.000,= en de voorzitter EUR 4.500,= (exclusief toelagen). Begin 2015 besloot de Raad van Toezicht om de vergoeding met factor 2,75 te verhogen naar EUR 8.250,= voor gewone leden en EUR 12.375,= voor de voorzitter.
De bestuurder van de stichting heeft daarop een ‘moreel appel’ gedaan bij de Raad van Toezicht om de verhoging (voorlopig) niet door te voeren en hierover eerst advies te vragen aan het medezeggenschapsorgaan van de stichting. De bestuurder wees de Raad van Toezicht erop dat de arbeidsvoorwaarden van het personeel al jaren op de nullijn stonden, er bezuinigingen werden doorgevoerd en er een begrotingstekort van ongeveer 400.000 euro binnen een termijn van 4 à 5 jaar werd verwacht.
De Raad van Toezicht legde het verzoek van de bestuurder echter naast zich neer. De Raad van Toezicht stelde dat zij bevoegd was te besluiten tot de verhoging. De statuten bepaalden immers dat de Raad zelf de bezoldiging van zijn leden vaststelde. Volgens de Raad van Toezicht was noch op basis van de wet, noch op basis van de statuten overleg hierover met het medezeggenschapsorgaan vereist. De Raad droeg de bestuurder daarom op om uitvoering te geven aan het besluit (en dus het verhoogde salaris over te maken), maar daar verder niet over te communiceren. De Raad van Toezicht zou het medezeggenschapsorgaan zelf informeren.
Een aantal maanden na het besluit uitte het medezeggenschapsorgaan steeds meer klachten over de Raad van Toezicht, onder meer over transparantie in de communicatie. Zo weigerde de Raad van Toezicht de notulen van de vergaderingen met het medezeggenschapsorgaan te delen met de stelling dat deze niet openbaar waren. Ook verschafte de Raad van Toezicht geen duidelijkheid omtrent de (verhoogde)
bezoldiging
Het salaris dat bestuurders en commissarissen van een rechtspersoon ontvangen
» Meer over bezoldiging
bezoldiging.
In oktober 2015 volgden de ontwikkelingen zich dan in rap tempo op. Ten eerste zegde het medezeggenschapsorgaan het vertrouwen in de Raad van Toezicht op. Ook werd duidelijk dat de Raad van Toezicht vanwege het aflopen van de statutaire benoemingstermijn van 4 jaar reeds per 15 september 2015 gedefungeerd was. Ook begon de gemeente Hoogeveen zich met het bestuur en het toezicht binnen de stichting te bemoeien. Mede op advies van de gemeente besloot de bestuurder van de stichting daarom via een advocaat de rechtbank te verzoeken een nieuwe Raad van Toezicht aan te stellen, hetgeen uiteindelijk begin 2016 geschiedde.
Kort daarna begonnen de oude leden van de Raad van Toezicht een procedure tegen de stichting en vorderden zij betaling van vergoedingen over 2015 op basis van de verhoogde tarieven. De Raad van Toezicht stelde zich daarbij op het standpunt dat het besluit destijds formeel op de juiste wijze tot stand was gekomen. De stichting betoogde daarentegen dat de verhoging van de bezoldiging in strijd met het statutaire voorschrift was en dat de Raad van Toezicht zich moest richten naar het belang van de stichting, de scholen en de samenleving. Daarvoor verwees de stichting naar verschillende normen voor adequaat toezicht, zoals de adviezen van de Vereniging van Scholen in het Voortgezet Onderwijs, de Vereniging van Toezichthouders in het Onderwijs en de Code Goed Onderwijsbestuur VO.
De kantonrechter stelde voorop dat op grond van artikel 2:14 BW een besluit nietig is wanneer het naar haar inhoud of strekking in strijd is met de statuten. Daar was volgens de rechter in casu inderdaad sprake van. Daartoe overwoog hij onder andere dat, hoewel de maxima van de ‘Wet normering topinkomens ’ niet overschreden waren, er geen rechtvaardiging voor de verhoogde honorering bestond. Zo was de verhoging niet aantoonbaar gerelateerd aan een toename in taken of verantwoordelijkheden.
Verder gingen de leden van de Raad van Toezicht door de verhoging relatief meer verdienen dan de bestuurder, hetgeen in strijd met een handreiking van VTOI was. Tot slot was de honorering van de Raad van Toezicht aanzienlijk hoger dan die van toezichtsorganen van andere vergelijkbare scholen.
De kantonrechter zette dus een streep door de éénzijdig toegekende verhoogde vergoedingen van de Raad van Toezicht. Men kan zeggen dat de beslissing past in het huidige politieke klimaat waar de beloningen van bestuurders en toezichthouders onder de loep liggen, met name in de (semi-)publieke sector. De rechter is echter geen wetgever en politiek zou dus ook geen rol moeten spelen in de rechtszaal.
In deze zaak was dat ook niet het geval: de grondslag voor de beslissing van de rechter vormde het statutaire voorschrift dat de Raad van Toezicht zich (ook) moest laten leiden door het ‘algemene belang’. De schriftelijk vastgelegde normen van dat ‘algemene belang’ waren volgens de rechter geschonden en op die voet kon hij het besluit nietig verklaren. De wet staat dus boven de politiek, maar in dit geval liggen ze in elkaars verlengde.