In een kort geding kan een voorzieningenrechter een verbod of gebod uitspreken. In de veroordeling staat dan omschreven welke handeling de veroordeelde partij exact moet nalaten, juist moet uitvoeren of gedogen. Het is de bedoeling dat de veroordeling op zodanige wijze is opgesteld dat over dit doen of nalaten geen misverstand kan ontstaan. Gebeurt dit toch, dan ontstaat er een executiegeschil. Advocaat procesrecht Thomas van Vugt licht toe.
In een recente zaak was er sprake van zo’n executiegeschil. Het volgende speelde zich af. Het bedrijf Liander was van plan om renovatiewerkzaamheden uit te voeren aan een transformatiehuis in een winkelstraat. Ten behoeve van deze werkzaamheden wilde zij voor een periode van 3 maanden een container voor een winkeletalage plaatsen. De exploitant van de winkel kwam in
verzet
De gedaagde die door de rechter bij verstek is veroordeeld, kan daar in verzet tegen komen.
» Meer over verzet
verzet en vorderde in kort geding een verbod op plaatsing.
De voorzieningenrechter wijst dit verbod toe op straffe van een
dwangsom
De veroordeling om een geldsom te betalen wegens het niet voldoen aan een vonnis.
» Meer over dwangsom
dwangsom ad € 25.000 per dag dat het verbod zou worden overtreden. In het dictum staat het volgende: “[De rechter] _verbiedt Liander om een container en/of transformatieruimte of welk ander (groot) object te (doen) plaatsen voor de winkelruimte van [de exploitant] […]”
Liander vond vervolgens een alternatief voor de plaatsing van de container. Maar door een misverstand met een aannemer werd er tijdens de bouw wel twee dagen een kleinere container voor de etalage geplaatst. De exploitant stelde dat Liander hiermee het uitgesproken verbod had overtreden en eiste de dwangsommen op. Liander stapte nu zelf naar de rechter om de executie van het vonnis en de incasso van de dwangsommen te stoppen.
Voorop staat dat de rechter in een executiegeschil niet tot taak heeft de door de voorzieningenrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te veroordelen. De rechter zal bij de beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd doel en strekking van het verbod tot richtsnoer dienen te nemen. De veroordeling mag niet verder strekken dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Wat doel en strekking zijn dient restrictief te worden bepaald aan de hand van de overwegingen van de uitspraak.
Het hof in deze zaak is van mening dat de voorzieningenrechter het verbod tot het plaatsen van de container heeft toegewezen omdat dit tot ernstige hinder voor de exploitant zou leiden. Bij deze beoordeling speelde met name de duur en de ernst van de overlast een rol. Niet alleen zou de container voor een aaneengesloten periode van drie maanden blijven staan, maar de afmetingen van de container waren zodanig dat de winkeletalage grotendeels aan het zicht was onttrokken. De vrees op aanzienlijke omzetderving voor de exploitant in die periode was gegrond.
Het hof wijst erop dat de hier in het geding zijnde handeling van Liander niet daarmee te vergelijken is. De container die per abuis was geplaatst was veel kleiner en onttrok niet de gehele etalage aan het zicht. Bovendien duurde de hinder niet 3 maanden maar slechts 2 dagen. Als er al sprake zou zijn van een omzetderving, dan stond deze in geen verhouding met de gevreesde derving bij plaatsing van de grote container voor 3 maanden. Het hof stelt Liander in het gelijk: zij heeft het verbod niet overtreden.