In een recente zaak bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, oordeelt het hof over de onvolledige bankafschriften die door één van de partijen in het geding waren gebracht. Advocaat procesrecht Lennard Noordzij legt uit.
Partijen zijn op basis van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verplicht de voor de beslissing van een rechter van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Met de
waarheidsplicht
De plicht van procespartijen om relevante feiten volledig en naar waarheid uit te voeren.
» Meer over waarheidsplicht
waarheidsplicht wordt beoogd het achterhouden en verdoezelen van voor de beslissing relevante feiten uit te bannen, waardoor de rechterlijke beslissing zoveel mogelijk op waarheid berust. Doel is te bevorderen dat het geschil in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure ‘uit de verf komt’.
Een partij mag het de rechter niet bemoeilijken een juiste beslissing te geven over het geschil van partijen door hem benodigde gegevens te onthouden, zo schreef de wetgever. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter ‘daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht’. Dat schending van de waarheidsplicht flinke gevolgen kan hebben, blijkt uit deze zaak.
Deze kwestie betreft een echtscheidingsprocedure, met de complicatie dat in de tussentijd de man overlijdt en zijn erfgenamen de procedure voortzetten. Tussen partijen is discussie over een lening van € 220.000,- van de man aan de vrouw die volgens (de erfgenamen van) de man moet worden betrokken in de verdeling tussen de voormalig echtgenoten. De man wil inzage in de bankafschriften waarop het bedrag is gestort, zodat kan worden achterhaald of dit bedrag nog ten tijde van het huwelijk op de bankrekening stond of is uitgegeven, en zo ja waaraan.
De vrouw heeft betwist dat de van haar ex-man geleende gelden nog op een van haar bankrekeningen bevonden. De advocaat van de vrouw stelt dat deze gelden “op” zijn, maar de vrouw heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Het gerechtshof beveelt daarom de vrouw om bankafschriften in het geding te brengen op basis van artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Artikel 22 bepaalt dat de rechter in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen kan bevelen op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen. In een civiele procedure kan een partij dus – anders dan in het strafrecht – worden ‘gedwongen’ nadelig
bewijs
In het Nederlandse procesrecht geldt als hoofdregel dat de rechter alleen die feiten of rechten aan zijn beslissing ten grondslag mag leggen, die in de rechtszaak aan hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld en die zijn komen vast te staan.
» Meer over bewijs
bewijs tegen zichzelf in het geding te brengen.
De vrouw voldoet slechts gedeeltelijk aan dit rechterlijke bevel. Het hof stelde vast dat van een bankrekening de bladen 1, 6 en 7 waren overgelegd, maar de bladen 2, 3, 4 en 5 ontbraken. Een verklaring voor het ontbreken van deze bladzijden gaf de partij niet. Het hof concludeert daarom dat de voornoemde waarheidsplicht van art. 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is geschonden.
Het gerechtshof neemt door de schending van de waarheidsplicht door de vrouw aan dat het bedrag van € 220.000,- op de bankrekening van de vrouw stond ten tijde van het huwelijk en dus niet ‘op’ was. De helft van dit bedrag, € 110.000,-, wordt dan ook toebedeeld aan de (erfgenamen van) de man. Ten slotte wordt zij ook nog eens veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de man van meer dan € 5.000,-.