Een onvoorziene omstandigheid volgens artikel 6:258 BW is een situatie die op het moment dat een
overeenkomst
Een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere partijen een verbintenis aangaan.
» Meer over overeenkomst
overeenkomst tussen partijen wordt gesloten nog in de toekomst ligt en waarmee geen rekening is gehouden. Of dat laatste het geval is moet door de uitleg van de overeenkomst worden bepaald. In gevallen waarin een partij is geraakt door de lockdownmaatregelen wordt steeds vaker met succes een beroep gedaan op een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in artikel 6:258 BW. Zo ook in de zaak die heeft geleid tot deze uitspraak.
In 2019 gaan een uitzendbureau en een schoonmaakbedrijf een samenwerking aan. Het schoonmaakbedrijf, dat met name werkzaamheden verricht in de horecabranche, maakt naast de uitzendkrachten ook gebruik van werknemers die bij haar in dienst zijn. Partijen sluiten achtereenvolgens verschillende inleenovereenkomsten met elkaar. Voor de eerste acht maanden van 2020 gaat dit om de uitleen van vijf arbeidskrachten. Vanaf eind maart tot begin juni 2020 factureert het uitzendbureau voor de uitleen van de vijf arbeidskrachten bijna 31.000 euro. Eind juni crediteert het uitzendbureau ruim 8.000 euro omdat met vier van de vijf aan het schoonmaakbedrijf uitgeleende arbeidskrachten een
vaststellingsovereenkomst
De overeenkomst waarin partijen bindende afspraken maken ter voorkoming of beëindiging van een bestaande onzekerheid of een bestaand geschil.
» Meer over vaststellingsovereenkomst
vaststellingsovereenkomst is gesloten. Daarmee resteert een vordering van ruim 22.500 euro.
Het schoonmaakbedrijf betaalt de facturen vanaf maart 2020 aan het uitzendbureau niet. Het uitzendbureau maakt vervolgens een procedure aanhangig bij de rechtbank. Het schoonmaakbedrijf voert als verweer dat zij vanwege de lockdownmaatregelen de openstaande facturen niet volledig hoeft te betalen. Ook verweert het schoonmaakbedrijf zich tegen de hoogte van de facturen. In dit blog ga ik in op het verweer van de
Onvoorziene omstandigheden
Omstandigheden die partijen niet hebben (kunnen) voorzien bij het sluiten van een overeenkomst die een wezenlijke (nadelige) invloed hebben op de (wijze van) nakoming van de overeenkomst.
» Meer over onvoorziene omstandigheden
onvoorziene omstandigheden.
Het schoonmaakbedrijf haalt aan dat zij als gevolg van de door de overheid afgekondigde lockdown in verband met de coronapandemie de vijf uitzendkrachten niet kon afnemen. Deze uitzendkrachten waren namelijk allemaal werkzaam bij één grote opdrachtgever, een grote onderneming in de horecasector, die haar deuren op 15 maart 2020 noodgedwongen moest sluiten. Hierdoor viel de omzet van het schoonmaakbedrijf bij deze opdrachtgever (die zich beriep op
overmacht
Een schuldenaar verkeert in overmacht als hij tekortschiet en de tekortkoming niet aan hem valt toe te rekenen.
» Meer over overmacht
overmacht) volledig weg.
Het schoonmaakbedrijf kon, anders dan het uitzendbureau, geen beroep doen op de NOW-regeling voor de uitzendkrachten. Volgens het schoonmaakbedrijf is de coronapandemie en de als gevolg daarvan genomen lockdownmaatregel een onvoorziene omstandigheid volgens artikel 6:258 van BW. Daarom kunnen de inleenovereenkomsten niet (ongewijzigd) in stand blijven en is het schoonmaakbedrijf niet gehouden de facturen volledig te voldoen.
Het uitzendbureau wijst op de in de inleenovereenkomsten opgenomen afnameverplichting. Of de uitzendkrachten nu wel of niet werken: voor het schoonmaakbedrijf geldt die afnameverplichting altijd. Daarmee is volgens het uitzendbureau in de inleenovereenkomsten al voorzien in de situatie dat het schoonmaakbedrijf geen arbeid beschikbaar heeft voor de uitzendkrachten. Dat deze arbeid er niet is, komt volledig voor het ondernemersrisico van het schoonmaakbedrijf.
Ook benadrukt het uitzendbureau het uitgangspunt dat partijen gemaakte afspraken moeten nakomen, zeker als het om twee ondernemingen gaat. Tot slot voert het uitzendbureau nog aan dat de door het schoonmaakbedrijf aangehaalde rechtspraak over de coronapandemie en een beroep op een onvoorziene omstandigheid niet relevant is, omdat het daarin gaat om huurzaken.
De rechtbank merkt op dat in de rechtspraak en in de literatuur over het algemene overeenkomstenrecht het leerstuk van de onvoorziene omstandigheden beschouwd wordt als de meest voor de hand liggende remedie voor aanpassing van een contractuele verhouding tussen partijen op grond van de coronacrisis. Dat gaat dus niet alleen om huurzaken.
Een rechter kan op grond van artikel 6:258 lid 1 BW op vordering van een partij de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of het
contract
Een akte (schriftelijke vastlegging) van een overeenkomst.
» Meer over contract
contract helemaal of gedeeltelijk ontbinden vanwege onvoorziene omstandigheden die zo zijn dat de
wederpartij
De tegenpartij in een procedure of de partij met wie een contract is gesloten.
» Meer over wederpartij
wederpartij (in dit geval het uitzendbureau) naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid
Een bron van ongeschreven objectief recht waaraan mensen zich moeten gedragen jegens elkaar.
» Meer over redelijkheid en billijkheid
redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Dit kan ook met terugwerkende kracht. In artikel 6:258 lid 2 BW is bepaald dat wijziging of ontbinding niet aan de orde is als de omstandigheid voor (eigen) rekening van de betreffende partij komt.
De rechtbank meent dat met de coronapandemie en de als gevolg daarvan ingestelde lockdownmaatregel geen rekening is gehouden in de inleenovereenkomsten van voor 15 maart 2020. Dat volgt uit de omstandigheid dat een gezondheidscrisis met deze ernst, omvang, impact en duur en de tegen de verspreiding van het virus getroffen overheidsmaatregelen ongekend zijn. De afnameverplichting in de inleenovereenkomsten doet daaraan niet af, omdat dat niets zegt over de vraag of daarin rekening is gehouden met het coronarisico.
Het schoonmaakbedrijf heeft in de procedure voldoende aangevoerd dat zij de uitzendkrachten niet ergens anders kon inzetten, omdat zij werkzaam is in de horecabranche. De rechtbank is van oordeel dat het uitzendbureau onder deze omstandigheden niet een ongewijzigde instandhouding van de inleenovereenkomsten mag verwachten. Ook vindt de rechtbank dat de coronacrisis en als gevolg daarvan genomen lockdownmaatregel gezien de inleenovereenkomsten en de in het verkeer geldende opvattingen niet voor rekening van het schoonmaakbedrijf kan komen. Dit betekent dat de inleenovereenkomsten niet ongewijzigd in stand kunnen blijven.
De rechtbank overweegt dat het redelijk is het financiële nadeel van het schoonmaakbedrijf dat hierdoor is ontstaan gelijk te verdelen over beide partijen, omdat dit nadeel niet in de risicosfeer van beide partijen ligt. Dit financiële nadeel is volgens de rechtbank de openstaande hoofdsom, voor zover niet reeds gecompenseerd door de financiële steun die het uitzendbureau heeft ontvangen uit de NOW-regeling.