Om franchisenemers over te halen een franchiseovereenkomst aan te gaan, verstrekt de franchisegever vooraf vaak prognoses over omzetten en winsten. Mede op basis daarvan stapt een kandidaat-franchisenemer in het franchiseconcept. Volgens jurisprudentie kan de franchisegever aansprakelijk zijn voor onjuiste prognoses, maar er lijkt sprake van een kentering. Een vonnis van de rechtbank Den Haag gaat in op de grens tussen ondernemersrisico en dwaling. Advocaat verbintenissenrecht Thomas van Vugt legt uit.
In deze zaak voerde kandidaat-franchisenemer gesprekken met franchisegever over het sluiten van een franchiseovereenkomst. De franchisegever verstrekte prognoses, die de kandidaat-franchisenemer er toe overhaalde het franchisecontract te ondertekenen. De omzet van de betreffende franchisenemer bleef echter met ongeveer € 50.000,- achter. Toch besloot franchisenemer een nieuwe vestiging te openen. De nieuwe prognoses die door de franchisegever waren afgegeven ten aanzien van de nieuwe vestiging waren iets voorzichtiger, het behaalde resultaat bleef echter enorm achter. Het verschil tussen prognose en omzet bedroeg namelijk ongeveer € 300.000,-.
Nadat franchisegever en franchisenemer met een verstoorde relatie uit elkaar gingen (waarbij de franchisenemer de
overeenkomst
Een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere partijen een verbintenis aangaan.
» Meer over overeenkomst
overeenkomst buitengerechtelijk ontbond, en de franchisegever vervolgens hetzelfde deed omdat de franchisenemer zijn verplichtingen niet meer nakwam), vorderde de franchisenemer (onder meer) schadevergoeding. De franchisegever stelde een eis in reconventie in, en vorderde te bevestigen dat de franchiseovereenkomst was ontbonden, en schadevergoeding wegens de ontbinding die aan de franchisenemer te wijten zou zijn. De franchisenemer baseerde zijn vordering op dwaling, omdat de verstrekte prognoses onjuist zouden zijn.
De rechtbank ging hier echter niet in mee en stelde:
‘Het enkele (fors) afwijken van de resultaten van de franchisenemer is op zichzelf echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat de door de franchisegever gegeven prognose niet juist is. Prognoses zijn naar hun aard beredeneerde inschattingen […]. Het zijn dan ook geen garanties, maar uitspraken over het vermoedelijke verloop van nog onbekende toekomstige gebeurtenissen, waarvan het feitelijk verloop afhankelijk is van vele factoren.’
Daarnaast ging de rechtbank ook na hoe de prognoses door de franchisegever waren samengesteld. Dit bleek zorgvuldig te zijn gedaan waarbij onder andere naar kennis over andere winkels, concurrenten, infrastructuur, bestaande bezoekersfrequenties over een bepaalde periode werd gekeken. Uiteindelijk werd dan ook door de rechtbank geconcludeerd dat de franchisegever niet tekort was geschoten ten opzichte van de franchisenemer. Aangezien een prognose ook van zijn aard al een onzekerheid is behoefde de franchisegever ook geen voorbehoud op de prognoses te maken, aldus de rechtbank. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de franchisenemer de overeenkomst niet had mogen ontbinden en had moeten blijven nakomen, zodat de franchisegever de overeenkomst op goede gronden heeft ontbinden en recht heeft op schadevergoeding.
De uitspraak leert dat een franchisegever niet verplicht is om prognoses af te geven over de te behalen omzet. Doet de franchisegever dit wel en blijken de behaalde resultaten aanzienlijk lager te zijn, dan kon de franchisenemer zich voorheen nog al eens beroepen op dwaling ten aanzien van de afgegeven prognoses. Uit deze bovenstaande uitspraak blijkt echter dat wanneer franchisegever wél (zorgvuldig samengestelde) prognoses afgeeft, een franchisenemer zich niet altijd kan beroepen op dwaling. Wanneer een gedegen onderzoek naar de samenstelling van de prognoses heeft plaatsgevonden, zal dwaling ten aanzien van de afgegeven prognoses geen hoofdrol meer spelen. Het niet halen van de prognoses valt dan onder het ondernemersrisico.