Een nalatenschap leidt nog al eens tot een breuk binnen de familie. In een uiterste wilsbeschikking (in de volksmond: testament) kunnen onverwachte bepalingen zijn opgenomen. Zo ook in een recente erfzaak waarbij de erflater zijn dochter had onterfd en zijn nieuwe partner tot enig erfgenaam had benoemd. De vraag was of de partner aan de voorwaarde van het testament had voldaan. Advocaat verbintenissenrecht en erfrecht Hidde Reitsma licht toe hoe een testament moet worden uitgelegd als de tekst tot discussie leidt.
De erflater in deze zaak had enkele jaren voorafgaand aan zijn overlijden een testament opgemaakt bij de notaris. Hierin had hij zijn partner tot enig erfgenaam benoemd en zijn dochter onterfd. De aanwijzing van de partner tot enig erfgenaam was echter gedaan onder de voorwaarde dat de samenwoning tussen partijen door het overlijden van de erflater of de partner zou zijn geëindigd (en niet anders).
In het testament stond voorts aangegeven wanneer de samenwoning als beëindigd (anders dan door het overlijden van één van partijen) moest worden beschouwd. Eén van deze situaties was als de erflater en de partner niet langer in de gemeenschappelijke basisadministratie op hetzelfde adres stonden ingeschreven. Nadat de erflater was overleden, ontdekte de moeder van erflater dat de partner en erflater niet op hetzelfde adres stonden ingeschreven. Volgens de moeder had dit dus tot gevolg dat de samenwoning was geëindigd en dat de partner op grond van de tekst van het testament dus niet als erfgenaam kon worden aangemerkt.
Volgens de rechtbank moet het testament echter niet zo letterlijk worden gelezen. Artikel 4:46 BW bepaalt dat bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt.
De rechtbank oordeelt dat uit het testament kan worden afgeleid dat het de bedoeling was van de erflater om de partner enkel van de erfenis uit te sluiten als de samenwoning, en daarmee ook de relatie (of zoals de rechtbank het zo mooi zegt: de lotsverbondenheid) was verbroken. De situaties waaronder volgens de tekst de samenwoning als geëindigd moet worden beschouwd, zien dan ook feitelijk op het verbreken van de relatie.
Zo is namelijk ook bepaald dat de samenwoning als beëindigd moet worden beschouwd als de partner en erflater schriftelijk met elkaar zijn overeengekomen de relatie en/of de samenleving te beëindigen, of als één van hen met een derde in het huwelijk is getreden, dan wel een geregistreerd partnerschap is aangegaan. Daarentegen staat expliciet in het testament opgenomen dat wanneer de feitelijke samenwoning is verbroken door bijvoorbeeld opname in het verpleeghuis van één van partijen, dit niet geldt als “einde van de samenwoning”.
In deze zaak staat vast dat de erflater en de partner op het moment van overlijden samenwoonden op het adres van de partner. Van een verbreking van de relatie -anders dan door het overlijden van de erflater- was geen sprake. Bovendien heeft de partner voldoende toegelicht waarom zij en de erflater nimmer op hetzelfde adres ingeschreven zijn geweest. Dit was wel de bedoeling maar wegens ziekte van de erflater is dit niet geregeld. Zodoende stond hij nog op zijn woning ingeschreven terwijl hij wel bij de partner was ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat de partner de erfgenaam van de erflater is.