Hoewel het uitgangspunt van de wetgever is dat de werknemer bij het einde van de arbeidsovereenkomst slechts recht heeft op de vooraf vastgestelde transitievergoeding, heeft de kantonrechter de mogelijkheid in een aantal situaties een (al dan niet additionele) billijke vergoeding toe te kennen. Volgens de parlementaire geschiedenis dient de billijke vergoeding slechts in uitzonderlijke gevallen toegekend te worden (het zgn ‘muizengaatje’). Het betreft slechts de gevallen waarbij de ontbinding of het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
De wetgever merkt hierbij op dat het moet gaan om een compensatie in geval van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. In de Memorie van Toelichting wordt een (niet-limitatieve) opsomming gegeven ten aanzien van wanneer een billijke vergoeding kan worden toegekend:
De Hoge Raad heeft inmiddels enkele gezichtspunten geformuleerd om de hoogte van een toe te kennen billijke vergoeding vorm te geven. In alle arresten staat centraal dat de rechter rekening dient te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, het salaris dat een werknemer zou hebben verdiend als de arbeidsovereenkomst niet zou zijn beëindigd, de eventuele gemiste pensioenopbouw door de werknemer, hoe lang de arbeidsovereenkomst zou hebben voortgeduurd als er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen, de situatie dat een werknemer al nieuw werk heeft of een uitkering ontvangt en de werknemer een transitievergoeding ontvangt.