Meerwerk ziet op door de aannemer verrichte werkzaamheden die niet zijn inbegrepen in de vaste aanneemsom. Minderwerk ziet op niet uitgevoerde werkzaamheden. Deze twee posten kunnen met elkaar verrekend worden. Meerwerk komt in nagenoeg elk bouwproject voor. Reden hiervoor kan zijn omdat er tijdens het werk wordt geconstateerd dat er meer werkzaamheden noodzakelijk zijn die niet bij de offertefase waren voorzien. Ook kan een (door de opdrachtgever gewenste) wijziging in het ontwerp of uitvoering leiden tot aanvullende werkzaamheden. In zowel het BW als de UAV (1989/2012) is hiervoor een regeling opgenomen.
In de overeenkomst van aanneming is meestal bepaald dat alle wijzigingen (zoals meerwerk) mondeling en/of schriftelijk kunnen worden geoffreerd.
Voorts bepaalt artikel 7:755 BW dat de aannemer, in geval van een door de opdrachtgever gewenste toevoeging of verandering in het werk slechts dan een verhoging van de prijs kan vorderen. Daarnaast moet de aannemer de opdrachtgever hebben gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. De achtergrond hiervan is dat door de informatie over de noodzaak van een prijsverhoging als gevolg van meerwerk de opdrachtgever de gelegenheid krijgt om te beslissen of hij het meerwerk ondanks de hogere prijs aan de aannemer wil opdragen.
Dit wettelijk voorschrift is van dwingend recht, dat wil zeggen dat de aannemer hiervan niet (ten nadele van de opdrachtgever) mag afwijken.
In de UAV is een soortgelijke bepaling opgenomen ter zake het meerwerk. Uitdrukkelijk wordt in § 35 gesteld dat meer- en minderwerk kan worden verrekend en wel in geval van de volgende situaties:
a. ingeval van bestekswijzigingen (§ 36);
b. ingeval van afwijkingen van de bedragen van de stelposten (§ 37);
c. ingeval van afwijkingen van geschatte hoeveelheden (§ 38, tweede lid);
d. ingeval van afwijkingen van verrekenbare hoeveelheden (§ 39);
e. in de gevallen waarin verrekening als meer- en minderwerk in de UAV of in de overeenkomst is voorgeschreven.
De meeste geschillen over meerwerk gaan over de vraag (i) of er sprake is van meerwerk ten opzichte van de verstrekte opdracht en (ii) of de opdrachtgever op een juiste wijze is gewaarschuwd voor de prijsverhoging. Als tijdens het werk een onvoorziene omstandigheid aan het licht komt en partijen overleggen hoe dit op te lossen, zal de aannemer in beginsel moeten aangeven aan de opdrachtgever dat de oplossing extra kosten met zich meebrengt. Doet hij dit niet en wenst hij dit meerwerk bij de afrekening op te voeren, dan kan zijn vordering stranden op het feit dat hij de opdrachtgever niet eerder heeft gewaarschuwd.
Bij grote bouwprojecten wordt meerwerk meestal direct tijdens de bouwvergaderingen besproken en expliciet opgenomen in bouwverslagen. Zo behoudt de aannemer in principe zijn aanspraken op uiteindelijke bijbetaling of verrekening met eventueel minderwerk.
Minderwerk ziet op werkzaamheden of kosten die wel zijn meegenomen in de aanneemsom, maar uiteindelijk niet zijn uitgevoerd. In het BW is minderwerk niet expliciet geregeld. Een opdrachtgever heeft dus niet per definitie recht op vermindering van de aanneemsom. Als een aannemer akkoord is gegaan met een aanpassing van de overeenkomst, hetgeen een vermindering van de werkzaamheden tot het gevolg heeft gehad, mag je er vanuit gaan dat hij ook heeft ingestemd met een vermindering van de aanneemsom.
In de UAV wordt ervan uitgegaan dat bij de eindafrekening minderwerk kan worden verrekend. Onder omstandigheden kan minderwerk worden gezien als gedeeltelijke opzegging van de aannemingsovereenkomst en heeft de aannemer op grond van 7:764 BW recht op vergoeding van de voor dat onderdeel van het werk gederfde “marge”.