Verhuurders van bedrijfsruimtes waar een winkel in is gevestigd en die geconfronteerd worden met een huurder die van het huurcontract af wil omdat hij zijn bedrijf heeft verkocht, en daarom een nieuwe huurder introduceren, hoeven dat niet zomaar te accepteren. Maar als de verhuurder zijn medewerking weigert op onredelijke gronden, dan kan de huurder aan de rechter vragen om in te grijpen.
Iedere huurder van een middenstandsbedrijfsruimte heeft namelijk het zogenoemde recht van indeplaatsstelling. Dat recht van indeplaatsstelling is dwingend vastgelegd in het huurrecht bedrijfsruimte: het kan dus niet in het huurcontract worden ‘weggecontracteerd’.
Bij indeplaatstelling is geen sprake van een nieuwe huurovereenkomst bedrijfsruimte, maar van voortzetting van de bestaande huurovereenkomst. Dat betekent dus dat de huurprijs hetzelfde blijft.
De verhuurder hoeft niet akkoord te gaan als er niet genoeg waarborg is dat de nieuwe huurder de huur kan (blijven) betalen. Er wordt dan ook vaak onderzoek gedaan naar de kredietwaardigheid van zo’n nieuwe (potentiële) huurder. Het kan verstandig zijn om bijvoorbeeld aan te bieden drie maanden huur vooruit te betalen of een bankgarantie te regelen.
Verder moet de verhuurder er van op aan kunnen dat de nieuwe huurder het bedrijf ook echt voortzet en dus geen ander bedrijf gaat beginnen in het gehuurde. Wat het beste voorstel is, verschilt van geval tot geval. Het kan daarom verstandig zijn van tevoren overleg te voeren met een advocaat die verstand heeft van huurrecht.