De wet maakt een onderscheid tussen wat wel ‘winkelbedrijfsruimte’ wordt genoemd, en ‘overige bedrijfsruimte’. Onder ‘winkelbedrijfsruimte’ wordt verstaan gebouw (een gebouwde onroerende zaak) dat krachtens een huurovereenkomst bestemd is voor de uitoefening van een kleinhandelsbedrijf, van een restaurant- of cafébedrijf, van een afhaal- of besteldienst of van een ambachtsbedrijf, waarin een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van diensten of goederen aanwezig is.
Overige bedrijfsruimte is een restcategorie: het betreft dan een huurovereenkomst die ziet op een andere ruimte van woonruimte of winkelbedrijfsruimte.
De ondernemer die in gehuurde winkelbedrijfsruimte een winkel exploiteert heeft recht op termijnbescherming. Het wettelijk uitgangspunt van die termijnbescherming is dat deze voor twee keer vijf jaar geldt. Een huurovereenkomst voor winkelbedrijfsruimte (ook wel detailhandelsbedrijfsruimte, middenstandsbedrijfsruimte of 290-bedrijfsruimte genoemd) geldt van rechtswege vijf jaar.
Na ommekomst van deze eerste periode van vijf jaar wordt de huurovereenkomst van rechtswege (automatisch) verlengd met een tweede periode van vijf jaar, zodat de totale lengte van een huurovereenkomst voor winkelbedrijfsruimte in beginsel tenminste tien jaar is. Van deze regel mag niet ten nadele van de huurder van winkelbedrijfsruimte worden afgeweken.
Wel biedt het huurrecht huurder en verhuurder de mogelijkheid om een proefperiode met elkaar af te spreken. Deze proefperiode mag maximaal twee jaar duren. De wettelijke termijnbescherming voor de huurder geldt dan niet. Oplettendheid is hier wel geboden. Zodra de periode van twee jaar voorbij is, verandert de overeenkomst automatisch in een huurovereenkomst voor vijf jaar.
In de praktijk blijkt dat in veel huurovereenkomsten wordt afgeweken van de wettelijke ‘5+5 regeling’. Maar dat gebeurt lang niet altijd op een rechtsgeldige manier. Wanneer een huurtermijn is afgesproken die langer loopt dan twee jaar, dan geldt de huurovereenkomst toch voor een duur van tenminste vijf jaar. En zelfs al is er niets afgesproken of in de huurovereenkomst staat dat die voor onbepaalde tijd is aangegaan, geldt het wettelijk uitgangspunt van twee termijnen van vijf jaar.
De huurovereenkomst die is aangegaan voor langer dan vijf jaar, maar korter dan tien jaar, wordt na het verstrijken van die overeengekomen duur eveneens verlengd met een tweede termijn, en wel zodanig dat de totale duur op tien jaar komt. Dus als volgens de huurovereenkomst de eerste termijn zes jaar is, dan wordt die overeenkomst verlengd met vier jaar. Door dit soort aspecten van een huurovereenkomst van tevoren met een huurrechtadvocaat te bespreken, kan later een hoop problemen voorkomen.
Voor zowel huurder als verhuurder is het in dit soort situaties belangrijk dat tijdig en op de juiste manier voldaan wordt aan de procedurele eisen die de wet stelt. Een advocaat huurrecht kan uitkomst bieden. De AMS Advocaat staat zowel huurder als verhuurder bij.