In de enquêteprocedure stond traditioneel het onderzoek centraal. Sinds 1994 werd het echter mogelijk om ook – indien sprake is van ‘gegronde redenen om aan een juist beleid of gang van zaken te twijfelen’ – naast het onderzoek de Ondernemingskamer te vragen in te grijpen middels zogenaamde onmiddellijke voorzieningen.
Art. 2:349a lid 2 BW bepaalt dat de Ondernemingskamer, wanneer gelet op de belangen van de rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken een onmiddellijke voorziening vereist is in verband met de toestand van de rechtspersoon of in het belang van het onderzoek, in elke stand van het geding op verzoek van de indieners van het enquêteverzoek een zodanige voorziening treffen voor ten hoogste de duur van het geding. Een zelfstandig tegenverzoek door de verweerder of een belanghebbende kan ook een verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen bevatten.
Een onmiddellijke voorziening kan worden verzocht door de indieners van het verzoek tot enquête, in de procedure verschenen belanghebbenden en de rechtspersoon zelf, mits dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek. Bevoegd tot het indienen van een verzoek om onmiddellijke voorzieningen in de tweede fase van de enquêteprocedure zijn de oorspronkelijke verzoekers tot enquête, de advocaat-generaal en, voor zover het verslag voor hen ter inzage ligt, degenen die voldoen aan de eisen van art. 2:346 BW en art. 2:347 BW.
Onmiddellijke voorzieningen kunnen in elke stand van het geding getroffen worden op verzoek van een van de partijen. Een dergelijk verzoek kan dus gedaan worden tijdens de eerste fase, maar ook gedurende het onderzoek of in de tweede fase. Een verzoek wordt alleen toegewezen wanneer dit vereist is in verband met de toestand van de rechtspersoon of wanneer dit in het belang van het onderzoek is.
Bij de beoordeling van een verzoek om onmiddellijke voorzieningen te treffen, dient steeds een belangenafweging plaats te vinden. Een onmiddellijke voorziening kan pas worden getroffen wanneer de Ondernemingskamer oordeelt dat dit proportioneel is, waarbij voldoende rekening is gehouden met, en een billijke afweging heeft plaatsgevonden van, de belangen van betrokken partijen.
De Ondernemingskamer heeft de vrijheid zodanige onmiddellijke voorzieningen te treffen als zij in verband met de toestand van de rechtspersoon noodzakelijk acht, ook indien daarbij tijdelijk inbreuk wordt gemaakt op de geldende rechtsverhoudingen binnen de rechtspersoon. Uit de Skygate-uitspraak volgt dat voorzieningen ook kunnen leiden tot onomkeerbare gevolgen, zolang de voorziening naar haar aard een voorlopige is en bij het treffen van een zodanige voorziening voldoende rekening is gehouden met, en een billijke afweging heeft plaatsgevonden van, de belangen van de betrokken partijen.
In tegenstelling tot de eindvoorzieningen die zijn opgenomen in art 2:355 BW zijn de te treffen onmiddellijke voorzieningen niet limitatief, en de Ondernemingskamer kan ook andere dan gevorderde onmiddellijke voorzieningen treffen. De meest gebruikte voorzieningen in de praktijk zijn:
De Ondernemingskamer mag niet ambtshalve voorzieningen treffen, maar wel andere dan gevraagd. Dit bespreekt zij dan doorgaans tijdens de mondelinge behandeling. De Ondernemingskamer zal zich wel moeten houden aan art. 24 Rv (lijdelijkheid van de rechter) en moet een verrassingsbeslissing voorkomen.
Onmiddellijke voorzieningen worden ten hoogste voor de duur van het geding getroffen. Voorlopig gewezen voorzieningen komen dus ten einde wanneer geen onderzoek wordt gelast (art. 2:349a lid 3). Als na deponering van het onderzoeksrapport geen verzoek tot het vaststellen van wanbeleid en het treffen van voorzieningen wordt ingediend, vervalt de onmiddellijke voorziening (art. 2:355 lid 2 BW). Bij tijdig indienen van het tweede fase verzoek, duurt de onmiddellijke voorziening voort tot het onherroepelijk worden van de eindbeschikking of het einde van op grond van art. 2:356 gewezen voorzieningen.
Iedere belanghebbende en de vennootschap kan, zolang het geding voortduurt, om beëindiging, verlenging of wijziging van reeds getroffen onmiddellijke voorzieningen verzoeken (Novero uitspraak). Ook door de Ondernemingskamer tijdelijk benoemde functionarissen kunnen om beëindiging, verlenging of wijziging van getroffen voorzieningen vragen. Zij zijn immers ook bevoegd tot het verzoeken van nieuwe en aanvullende voorzieningen.
Het uitgangspunt is dat alleen onmiddellijke voorzieningen worden getroffen in combinatie met een enquête. Bij spoedeisende gevallen kan de Ondernemingskamer er echter voor kiezen om onmiddellijke voorzieningen te treffen zonder dat er een onderzoek wordt bevolen. Dit kan echter alleen wanneer naar het voorlopig oordeel van de Ondernemingskamer sprake is van gegronde redenen om aan een juist beleid of een juiste gang van zaken te twijfelen, én de Ondernemingskamer binnen redelijke termijn (afhankelijk van geval, en op te rekken in overeenstemming met partijen) beslist op het verzoek tot enquête.
De voorzieningenrechter van de gewone rechtbank is op grond van art. 254 Rv ook bevoegd onmiddellijke voorzieningen te treffen, maar deze moet terughoudend zijn wanneer er voor een enquête een voorziening wordt getroffen en dient in beginsel de duur van de door hem te treffen voorziening te beperken tot het tijdstip waarop de Ondernemingskamer op een verzoek om onmiddellijke voorzieningen zal hebben beslist, om tegenstrijdige of slecht met elkaar verenigbare beslissingen, te voorkomen.