Een partij die een dagvaarding ontvangt, wordt daarbij opgeroepen om op een bepaalde dag -al dan niet bij advocaat, afhankelijk van de procedure- te verschijnen voor de betreffende rechterlijke instantie. Indien de gedaagde op de dag waartegen hij is opgeroepen niet verschijnt, dan toetst de rechter of aan de formele vereisten voor oproeping en verschijning is voldaan.
Als de rechter van oordeel is dat de gedaagde op de juiste manier is opgeroepen maar niet (of niet op de juiste wijze, bijvoorbeeld niet bij advocaat) in het geding is verschenen, dan verleent de rechter verstek. Ook indien de gedaagde het griffierecht niet tijdig voldoet, hoewel dat bij dagvaarding was aangezegd, zal de rechter verstek verlenen. Tegen de gedaagde tegen wie verstek is verleend wordt de vordering toegewezen, tenzij deze vordering de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
In de praktijk toetst de rechter slechts zeer marginaal of de vordering hem “onrechtmatig of ongegrond” voorkomt. In de praktijk worden ook verstrekkende vorderingen bij verstek (vrijwel) integraal toegewezen. Een gedaagde kan er in elk geval niet op rekenen dat de rechter de rechtmatigheid en gegrondheid van de vordering diepgaand gaat beoordelen. Het (verstek)vonnis wordt, als dat is gevorderd, in principe ook uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het instellen van verzet (of hoger beroep, wat soms nodig is) de tenuitvoerlegging van het vonnis niet schorst. Tegen een verstekvonnis moet (in de meeste gevallen) geen hoger beroep worden ingesteld, maar verzet. Juist ingesteld verzet brengt mee dat de zaak alsnog, op tegenspraak bij de zelfde instantie wordt behandeld als die het verstekvonnis afgaf. Dit in tegenstelling tot hoger beroep, dat bij een andere, hogere instantie – het gerechtshof – wordt behandeld.
Een verzetprocedure wordt dus gevoerd bij de rechter die het verstekvonnis wees. De verzetprocedure vangt aan door middel van een dagvaarding. Daarbij dagvaardt de bij verstek veroordeelde gedaagde de oorspronkelijke eiser. De verzetdagvaarding geldt als conclusie van antwoord (dat wil zeggen: verweer tegen de eis) en kan een eventuele tegeneis (reconventionele vordering) bevatten. Het verzet heropent de procedure dus in feite, die dan alsnog inhoudelijk wordt behandeld.
In zaken waarin de gedaagde niet in persoon kan procederen, moet het verzet worden ingesteld door een advocaat, die bij de verzetdagvaarding zich als advocaat stelt voor de eiser in verzet (oftewel opposant).
De termijnen voor het instellen van verzet zijn kort. In principe is de termijn voor het uitbrengen van een verzetdagvaarding vier weken na betekening van het vonnis in persoon, of na de datum waarop de bij verstek veroordeelde persoon een daad heeft verricht waaruit blijkt dat hij bekend is met de inhoud van het vonnis. Deze korte termijnen brengen mee dat de advocaat van de bij verstek veroordeelde gedaagde binnen vier weken niet alleen de formele verzetdagvaarding moet opstellen, maar ook in die verzetdagvaarding de formele verzetdagvaarding moet opstellen en het volledig verweer tegen die ingestelde vordering moet formuleren. Daarom is het raadzaam om, als u (per ongeluk) bij verstek bent veroordeeld, zo spoedig mogelijk een advocaat te raadplegen.
De korte termijn is keihard: als de verzetdagvaarding een dag te laat is uitgebracht, is de eiser in verzet niet ontvankelijk, en is het verstekvonnis onherroepelijk geworden. De verzettermijn kan op drie verschillende momenten beginnen te lopen. De termijnen kunnen bovendien verschillen al naar gelang van de woonplaats van de gedaagde:
De termijn van verzet is acht weken indien de gedaagde ten tijde van de betekening of daad van bekendheid geen woonplaats had in Nederland, maar zijn woonplaats of werkelijk verblijf buiten Nederland wel bekend is. Indien de woonplaats van gedaagde in of buiten Nederland onbekend is, vangt de verzettermijn slechts aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.
Het verstekvonnis en het rechtsmiddel van verzet geldt alleen bij dagvaardingsprocedures. Bij verzoekschriftprocedures -die soms ook kunnen leiden tot serieuze betalingsveroordelingen, zoals alimentatieverplichtingen, etc.- is het rechtsmiddel van verzet onbekend. Weliswaar bepaalt de wet niet dat de rechtbank in een verzoekschriftprocedure het verzoek zal toewijzen tenzij het onrechtmatig of ongegrond voorkomt, maar in de praktijk gebeurt dat veelal wel. Bij verzoekschriftprocedures staat alleen het rechtsmiddel van hoger beroep (en daarna eventueel cassatie) open.