Het Nederlandse huurrecht kent twee soorten bedrijfsruimten met elk aparte regels:
middenstandsbedrijfsruimte
Bedrijfsruimte bestemd voor de uitoefening van een winkel, horeca of ambachtsbedrijf en waar een voor het publiek toegankelijke ruimte aanwezig is voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening.
» Meer over middenstandsbedrijfsruimte
middenstandsbedrijfsruimte (winkel/horeca) enerzijds en “kantoorruimte en overige bedrijfsruimten” anderzijds. Regelmatig ontstaat er discussie over de vraag onder welk huurregime een huurruimte valt. Dit onderscheid bepaalt namelijk of (en hoe) de verhuurder de huurovereenkomst kan opzeggen en welke bescherming de huurder geniet. Advocaat huurrecht bedrijfsruimte Thomas van Vugt licht dit onderscheid in huurregimes toe aan de hand van een recente zaak.
In een procedure bij de rechtbank Limburg lag de vraag voor hoe het verzorgen van massages huurrechtelijk moet worden beoordeeld. In deze zaak stond het wellnesscomplex van het Amrath hotel in Born centraal. Verhuurder exploiteert het wellnesscomplex en huurder verzorgt als zelfstandig ondernemer massages en andere behandelingen in een aantal behandelkamers van het hotel. Het wellnescomplex is binnendoor toegankelijk vanuit het hotel, maar heeft ook een eigen toegang voor niet-hotelgasten.
Verhuurder heeft de huurovereenkomst met een opzegtermijn van 1 jaar opgezegd. Dit is in lijn met het huurregime van 230a-bedrijsruimte. Huurder heeft de opzegging niet geaccepteerd want hij stelt dat de
bedrijfsruimte
Een gebouwde onroerende zaak bestemd voor de uitoefening van een winkelbedrijf, horeca of ambachtsbedrijf en waar een voor het publiek toegankelijke ruimte aanwezig is voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening.
» Meer over bedrijfsruimte
bedrijfsruimte valt onder het regime van de 7:290-bedrijfsruimte. Voor dit huurregime gelden veel strengere huurbescherming. Aan de rechter wordt de vraag voorgelegd hoe de bedrijfsruimte moet worden aangemerkt.
Volgens artikel 7:290 lid 2 sub a BW wordt onder bedrijfsruimte onder meer verstaan:
Partijen twisten met name over de vraag of de bedrijfsruimte die door huurder wordt gehuurd voor het publiek toegankelijk is. Volgens verhuurder zijn de behandelruimten niet voor het publiek toegankelijk, ook niet voor hotelgasten. Als er geen massages worden verricht, zijn de ruimten afgesloten en deze zijn enkel onder begeleiding van de masseur en personeel toegankelijk.
Volgens huurder moet het begrip “voor publiek toegankelijk” ruim worden uitgelegd. Iedereen kan een afspraak maken voor een massage en dus zijn de ruimten toegankelijk voor iedereen, zonder onderscheid tussen hotelgasten en niet-hotel gasten.
De kantonrechter laat de discussie over toegankelijkheid van de bedrijfsruimte links liggen. Volgens hem voldoet de onderneming van huurder al niet aan de eerste criteria van art. 7:290 lid 2 sub a BW. De onderneming van huurder moet namelijk vallen onder één van de wettelijk genoemde categorieën: horeca, winkel, afhaal- of besteldienst of ambachtsbedrijf.
De mening van huurder dat zijn onderneming als ambachtsbedrijf kan worden aangemerkt, wordt niet door de rechter gedeeld. De door huurder gebezigde werkzaamheden moeten volgens de rechter als “behandeling van de cliënt” worden beschouwd. En niet als een vervaardiging van een product of als een technische dienst zoals bij ambachten het geval is.
De activiteiten van huurder kunnen meer als het uitoefenen van een vrij beroep worden geduid. De huurovereenkomst heeft dus geen betrekking op een 7:290-ruimte maar op een 7:230a-ruimte. De verhuurder wordt in het gelijk gesteld.